Verbeelding van de diversiteit van Aziatische mensen in de Zweedse encyclopedie Nordisk Familjebok uit 1904. Beeld: G. Mützel, Bibliobraphisches Institut, Leipzig

 

 

Bioloog en schrijver Midas Dekkers pleit ervoor om weer gewoon te praten over mensenrassen. Maar bestaan menselijke rassen eigenlijk wel?

 

In zijn nieuwste boek – het 22 oktober verschenen Wat loopt daar? – viert bioloog en schrijver Midas Dekkers de menselijke variatie, kijkt hij als bioloog naar rassen, pleit hij ervoor de fysische antropologie weer te omarmen en voortaan ook weer te spreken over mensenrassen. ‘Uit het benadrukken van de verschillen tussen mensen is de afgelopen eeuwen veel narigheid voortgekomen, maar juist door het bestuderen van al die variatie krijg je zicht op de evolutie die ons allemaal verbindt’, schrijft Dekkers. Ideologisch is er misschien veel te zeggen voor het bestaan van een ondeelbare mensheid, maar logisch is dat volgens hem niet. Terwijl de Amerikaanse evolutiebioloog en geneticus Richard Lewontin al bijna vijftig jaar geleden constateerde dat er geen genetische basis voor rassen bestaat ( Evolutionary Biology , 1972). Binnen een ‘ras’ verschillen individuen immers evenveel van elkaar als mensen van verschillende ‘rassen’. Wat is er veranderd en is er reden om mensenrassen weer tot leven te wekken?

 



Midas Dekkers, bioloog en schrijver van Wat loopt daar?, een dag voor hij in de publiciteit trad met zijn nieuwste boek

‘Over dit boek heb ik lang nagedacht en misschien had ik nog honderd jaar moeten wachten, maar daar heb ik de tijd niet meer voor. Wat mij al lang stoort is dat rassen een soort rode lap zijn geworden en tot een sociale constructie zijn verklaard. Terwijl het in de wortel gewoon een biologisch begrip is, een manier waarop biologen het hele leven om ons heen in hokjes indelen. Dat mogen we doen voor planten, paarden en honden, maar voor mensen is het opeens een taboe. Terwijl mensen best grote verschillen vertonen en er voor sommige eigenschappen meer dan genoeg onderscheid gemaakt kan worden om over ondersoorten, variëteiten of rassen te spreken. Dat er geen scherpe randen zijn en sommige verschillen maar heel klein zijn, maakt dan niet uit. Kleine verschillen kunnen ontzettend grote gevolgen hebben en vice versa. Natuurlijk zijn mensenrassen ook monsters uit het verleden, omdat het verbonden is met racisme, valse claims van superioriteit en nog van alles aan foute dingen. Maar dat is juist reden om het wél over rassen te hebben, omdat we het immers ook doen voor alle problemen die eruit voortkomen. Gelukkig hebben biologen, met grootheden als Blumenbach en Darwin voorop, ook heel duidelijk vastgesteld dat de mensheid een eenheid vormt: er is maar één soort mens. We zijn allemaal mens en evenveel waard, maar toch niet hetzelfde. Daar moeten we van genieten, net zoals we niet alle wijn alleen maar wijn noemen, maar soms genieten van een beaujolais, een bordeaux of een bourgogne.’

 


 

Humaan geneticus Joep Geraedts, emeritus hoogleraar genetica en celbiologie in Maastricht en mede-auteur van de cahier Rassenwaan (2017)

‘Als geneticus zie ik geen reden om de term ras nog te gebruiken. Ik staat ook helemaal achter de verklaring die de American Society of Human Genetics (ASHG) vorig jaar uitbracht: de biologische realiteit is dat we één volk, één soort en één mensheid zijn. Het probleem met het begrip ras is dat je dan ook meteen voeding geeft aan de inspanningen om onderlinge verschillen op een of andere manier te koppelen aan superioriteit. Daarom is het heel belangrijk steeds de goede terminologie te gebruiken: volken, populaties, gemeenschappen en ook zoiets als etnische groepen. We moeten de variatie en verschillen ook niet uit de weg gaan maar er juist oog voor hebben, want het kan grote gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de kans op erfelijke ziekten. Er zijn heel veel groepen te bedenken, maar ze lopen eigenlijk altijd naadloos in elkaar over. Een label als kaukasisch voor Europeanen zegt weinig als je weet dat er minstens drie migratiegolven zijn geweest. En het is maar de vraag wat de geografische herkomst uit dna-databanken precies voor een individu betekent. We zijn en blijven in de eerste plaats mens.’

 



Cultureel antropoloog Amade M’charek, hoogleraar wetenschapsantropologie aan de Universiteit van Amsterdam, vanuit Tunesië

‘Oei, weet Midas Dekkers wel waaraan hij begint? Ik ben zelf niet zo’n strenge politieagent die vindt dat je bepaalde dingen niet meer mag zeggen, maar we kijken wel kritisch naar het gebruik van mensenrassen. In de 19de eeuw zijn de fysisch antropologen echt voluit aan het passen en meten geweest om mensen in raciale typen in te delen. Dat is een hopeloze onderneming gebleken. Er zijn gewoon geen duidelijke raciale typen. Iets wat ook genetici hebben geconstateerd: mensen zijn moeilijk in hokjes te plaatsen en als je het doet levert het bijna altijd ook grote problemen op. Ik denk niet dat het verstandig om de enorme kennis die we in de 20ste eeuw hebben verzameld naast je neer te leggen. Biologische verschillen doen ertoe en het is belangrijk die te benoemen, maar die zijn niet onder de noemer ras te vangen. Het werkt eerder belemmerend en het verblindt. Classificaties in de antropologie komen tegenwoordig vooral in wisselwerking tot stand omdat ze afhankelijk zijn van het doel waarvoor je ze wil gebruiken. Als je naar diabetes kijkt zijn nationaliteiten misschien zinvol, omdat ze gerelateerd zijn aan voedselgewoontes, maar bij zoiets als sikkelcelanemie kijk je natuurlijk naar geografische afstamming. Variatie vieren vind ik een prima idee, maar als je de nadruk gaat leggen op rassen, halen we een groot probleem de samenleving binnen.’

 


 

Dierwetenschapper Sipke Joost Hiemstra, directeur van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) van Wageningen University & Research

‘Voor ons zijn rassen helemaal geen beladen onderwerp. De term rassen zorgt soms wel eens voor verwarring, omdat plantenrassen bijvoorbeeld een andere betekenis hebben dan dierrassen. Bij gewassen en ook bomen is de term ras gekoppeld aan veredeling en handel, en helder gedefinieerd in regelgeving. Je kan een nieuw, verbeterd plantenras pas op de markt brengen en kwekersrecht verkrijgen na vergelijkend onderzoek. Een nieuw ras moet zich onderscheiden van bestaande rassen, uniform zijn en blijven tijdens vermeerdering. Voor landbouwhuisdieren en ook bijvoorbeeld honden is er een minder eenduidige definitie van een ras, en is een ras ook meer een ‘sociaal construct’. Stamboeken en fokverenigingen bepalen hoe ze het ras definiëren aan de hand van een duidelijk fokdoel. Fokprogramma’s zijn vervolgens gericht op verbetering van het ras, gebruik makend van de genetische variatie binnen het ras. In de wereld van planten en dieren is de opdeling van soorten in rassen, die genetisch van elkaar verschillen, bijzonder relevant en springlevend. Zowel in de veredeling van planten en bomen als bij de fokkerij van dieren wordt de genetische variatie binnen de soorten zo goed mogelijk benut voor een specifiek gebruiksdoel.’

 


 

WAT LOOPT DAAR? – EEN BIOLOGISCHE KIJK OP RASSEN – Midas Dekkers
Paperback, 365 pagina’s, 33 euro