De Netflixserie unnatural selection stelt terechte vragen over ontwikkelingen rondom Crispr-Cas, maar doet dat wel op bombastische wijze en gaat bovendien vaak te kort door de bocht.

 

Ruim op tijd om mierzoete kerstfilms en andere feestdagen-ongein dit jaar te ontwijken kwam Netflix 18 oktober met de vierdelige docu-serie unnatural selection. Of het echt een bingewatchwaardige serie is valt echter te betwijfelen. In de vier afleveringen van elk een ruim uur lijken makers Leeor Kaufman en Joe Egender de boodschap te willen verkondigen dat Crispr-Cas de wereld op z’n kop gaat zetten, of dat zelfs al doet. Regelmatig zijn de beelden van wetenschappers, biohackers en gedupeerde patiënten voorzien van nogal bombastische muziek, vermoedelijk om het alarmistische thema nog eens goed kracht bij te zetten.

 

Sowieso is de serie behoorlijk op sensatie gericht. Wetenschappers komen dan wel uitgebreid aan bod; het zijn alleen degenen die met gentechnologie controversieel onderzoek doen. Dat Crispr-Cas en andere genredigeertechnieken ook een heleboel onderzoek mogelijk maken dat niet direct te linken is aan eugenetica of het uitroeien van een diersoort, lijkt in unnatural selection niet te bestaan.

 

Biohackers
Toch fascineert de serie wel. Het geeft een inkijkje in een wereld waar de meeste mensen niet mee in aanraking komen: die van biohackers. Een gevoel van onbehagen bekruipt de kijker algauw bij portretten van mensen die in hun keuken, garage of schuur dingen als fluorescente honden proberen te creëren, maar vooral bij het verhaal van Tristan Roberts, die zichzelf probeert te genezen van zijn hiv-infectie. De jongeman lijkt zich onvoldoende bewust van de risico’s van deze experimentele behandeling, die ondanks mooie praatjes van een biohacker toch echt nog in de kinderschoenen staat. Biohackers, met de bekende Josiah Zayner voorop, stellen terecht aan de kaak dat toekomstige Crispr-Cas-therapieën voor iedereen beschikbaar zouden moeten zijn, in plaats van in handen te vallen van farmaceutische bedrijven die astronomische bedragen vragen. Maar kijkend naar de naïeve Roberts lijken zorgvuldig uitgedachte klinische trials toch zo gek nog niet – iets dat overigens ook de eerder genoemde Zayner in de laatste aflevering enigszins lijkt toe te geven.

 

Misleidend
Dat er ook een positieve kant aan gentechnologie zit komt in de serie vooral naar voren in het verhaal van Jackson Kennedy, een jongetje dat door een zeldzame genetische afwijking in hoog tempo blind aan het worden is. Dankzij een nieuwe gentherapie (en een belachelijke hoeveelheid geld) is genezing voor Jackson ineens binnen handbereik, en in de laatste aflevering krijgt het jongetje inderdaad een groot deel van zijn zicht terug. Het is wel kwalijk dat de serie daarbij verzuimt te melden dat deze gentherapie helemaal niet gebaseerd is op Crispr-Cas. Sowieso doet unnatural selection net alsof gentechnologie voor de ontdekking van Crispr-Cas niet bestond. Dat Crispr-Cas een doorbraak is in dit vakgebied valt niet te ontkennen, maar suggereren dat Crispr-Cas verantwoordelijk is voor elke vorm van gentechnologie is op z’n minst misleidend.

 

Lastig
Al met al werpt unnatural selection terechte vragen op over de wenselijkheid van gentechnologie en ontwikkelingen daaromheen, en biedt de serie een blik op de intrigerende en vaak verborgen wereld van biohackers. Alleen jammer dat de alarmistische toon van het geheel het lastig maakt de serie echt serieus te nemen.