Wilde eenden kunnen virussen achterlaten in oppervlaktewater die na zeven maanden nog steeds infectieus zijn.

 

Lang nadat de laatste eenden zijn vertrokken naar hun overwinteringsgebied, blijven virussen die ze in het water achterlaten intact en infectieus.

 

Griepvirussen afkomstig van wilde eenden kunnen persistent aanwezig blijven in oppervlaktewater: tot zeven maanden na vertrek van de eenden naar hun overwinteringsgebied, zijn de type A influenzavirussen die ze achterlaten nog detecteerbaar en in sommige gevallen zelfs infectieus. Dat concluderen Amerikaanse en Canadese biologen na veldonderzoek en laboratoriumexperimenten aan water en eenden uit drie Noord-Amerikaanse draslanden (Proceedings of the Royal Society B , 9 september). Mogelijk fungeren draslanden en vergelijkbare ecosystemen gedurende de overwinteringsperiode van trekvogels als natuurlijk reservoir voor deze griepvirussen.

 

Pandemisch
Volgens de onderzoekers is dat belangrijke informatie, aangezien griepvirussen in wilde vogels af en toe overspringen op bijvoorbeeld pluimvee, gezelschapsdieren of zelfs mensen. Met soms flinke risico’s voor de volksgezondheid, voedselveiligheid en economie; in minstens vier gevallen kwam een pandemisch virus in varken of mens oorspronkelijk uit wilde vogels, zoals de Spaanse griep uit 1918 en de Mexicaanse griep uit 2009.

 

Verreweg het meeste onderzoek naar de verspreiding van influenza-A-virussen gebeurt onder vogels zelf. Natuurlijke, abiotische virusreservoirs – zoals oppervlaktewater – worden veel minder vaak onder de loep genomen. En als dat wel gebeurt, is dat meestal in het lab. Om meer zicht te krijgen op hoe een vogelvirus zich in een natuurlijk systeem handhaaft, tuigen de biologen daarom een veldstudie op.



Swaps
Daartoe nemen ze eerst watermonsters uit drie Noord-Amerikaanse draslanden in de staten Alaska, Minnesota en Louisiana. Vervolgens nemen ze swaps van de cloaca of keelholte van daar in het wild gevangen eenden ( Anas platyrhynchos ) en inoculeren de watermonsters met de daaruit vergaarde eendenvirussen. Een deel plaatsen ze in buisjes, samen met temperatuurmeters, terug in het water. Ze halen ze weer op na 125 tot 229 dagen, in het voorjaar van 2019. Het andere deel nemen ze mee om de afname van het virus onder labomstandigheden te monitoren. Uiteindelijk vinden ze na zeven maanden in 80 van de 686 geïnoculeerde watermonsters virus-rna terug, tegenover 51 monsters met daarin nog functionerende influenzavirussen.

 

Tot slot moeten er tien groepjes van drie wilde eenden aan geloven: zij worden geïnoculeerd met teruggevonden virussen en gedurende vijftien dagen nauwlettend in de gaten gehouden. Bij vijf van de dertig eenden kon het virus na die periode weer worden teruggewonnen.

 

Aansteken
‘Een goed en interessant artikel’, oordeelt Mart de Jong, hoogleraar kwantitatieve veterinaire epidemiologie in Wageningen. ‘We gaan er altijd vanuit dat virussen lang kunnen overleven buiten een gastheer; uit deze studie blijkt dat dit onder veldomstandigheden ook echt geval is. Wat daar de implicaties van zijn is echter nog niet duidelijk. Zeven maanden lijkt spectaculair, maar in een dynamisch systeem van rondtrekkende vogels is een periode van enkele weken waarschijnlijk interessanter: verschillende vogelpopulaties strijken binnen dat tijdsbestek neer op dezelfde plekken en kunnen elkaar dus aansteken zonder direct met elkaar in contact te komen. Zodoende zijn omgevingsreservoirs denk ik heel belangrijk voor de verspreiding van influenza, ook bij mensen.’