Een cactusgrondvink (Geospiza scandens). Foto: Erik D. Enbody.

Slechts zes loci verklaren 45 procent van de variatie in snavelgrootte van de middelste grondvink (Geospiza fortis), een van de darwinvinken. Dat concluderen biologen 29 september in Science onder meer door ruim dertig jaar veldmetingen aan darwinvinken te bundelen en 3.955 genomen te sequensen van vier Geospiza-soorten: G. fortis, G. scandens (foto), G. magnirostris en G. fuliginosa. Extreme gebeurtenissen – zoals een desastreuze droogte tussen 2003 en 2005 – en introgressie veroorzaakten grote verschuivingen in de allelfrequenties van deze invloedrijke loci. Volgens de biologen spelen loci met grote effecten op ecologisch relevante eigenschappen een ondergewaardeerde rol in (snelle) adaptieve evolutie. (SvS)

Een mannetje (linksboven) en vrouwtje (rechtsboven) van de grote grondvink (Geospiza magnirostris) op het onderzoekseiland Daphne Major (linksonder) met vulkaankrater (rechtsonder) van de Galápagos-eilanden van Ecuador. Foto's: Erik Enbody en K. Thalia Grant (rechtsboven).

Op de Galápagoseilanden is één soort vooroudelijke vink (eigenlijk gors) in de afgelopen miljoen jaar geëvolueerd naar 18 verschillende soorten. De kracht van darwinvinken als studieorganisme ligt in de details die ze laten zien over vroege stadia van soortvorming. Peter en Rosemary Grant (Princeton University) volgden vanaf de jaren zeventig vrijwel elk individu op Daphne Major. Hun werk toont aan dat de vinken van Daphne Major evolueerden als reactie op veranderingen in de omgeving en interacties tussen soorten. Doordat nu ook genomen van bijna elke vink op Daphne in kaart is gebracht is het mogelijk ook zicht te krijgen op de genetica achter de aanpassingen van deze vogels.