De gevonden resistentiegenen werken ook tegen vraat door larven van coloradokevers.

Slechts twee genen bieden wilde aardappelplanten resistentie tegen pathogene schimmels en coloradokevers.

De wilde aardappel Solanum commersonii dankt zijn natuurlijke resistentie tegen de pathogene schimmel Alternaria solani aan slechts twee genenproducten die schimmelgroei sterk vertragen. De genen zitten op één dominant locus en coderen voor enzymen die een suikergroep toevoegen aan glycoalkaloïden, de belangrijkste natuurlijke verdedigingsstoffen in plantensoorten uit de nachtschadefamilie. Dat schrijven Wageningse biologen 26 september in eLife, met als eerste auteur plantenwetenschapper Jaap Wolters. Een enkel gen kan in de wilde soort al resistentie geven.

Met labexperimenten laten ze vervolgens zien dat productie van deze enzymen, zogeheten glycosyltransferasen, ook resistentie bieden tegen andere voor aardappels pathogene schimmels én tegen de hardnekkige coloradokevers. Larven die knagen van aardappelplanten met een of beide enzymcoderende genen, ScGTR1 of ScGTR2, groeien minder snel en leggen uiteindelijk zelfs het loodje.

De Alternaria-bladvlekkenziekte die A. solani veroorzaakt, leidt wereldwijd tot aanzienlijke verliezen in aardappel- en tomatenteelt. Inzichten in natuurlijke afweer van gewassen kunnen grootschalig pesticidegebruik terugdringen, met als belangrijke kanttekening dat plantenmetabolieten niet alleen smaak beïnvloeden, maar ook schadelijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid – aardappeltelers houden de hoeveelheid glycoalkaloïden in hun gewas doorgaans zo laag mogelijk. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of en hoe de gevonden genen ingezet kunnen worden in de aardappelteelt.