Door Steijn van Schie - ILLUSTRATIE: CORBIN RAINBOLT - 21-04-2023 - Paleobiologie
Illustratie van een vroege Morotopithecus-mensaap in een Oost-Afrikaans halfopen landschap zoals dat er 21 miljoen jaar geleden ongeveer uit moet hebben gezien.
Voordat 3,5 miljoen jaar geleden de savannen opkwamen, bestond oostelijk Afrika al bijna 20 miljoen jaar lang uit een halfopen landschap.
Oost-Afrika was 21 miljoen jaar geleden niet een volledig dichtbegroeid tropisch woud zoals men lang dacht, maar een combinatie van stukken bos en grasland. Uit het gebied afkomstige fossielen van de vroege mensaap Morotopithecus bevestigen dat beeld: hun dieet bestond toentertijd niet alleen uit sappige vruchten, maar vooral uit grassen die karakteristiek zijn voor droge milieus. Dat blijkt uit twee gelijktijdige publicaties van 14 april in Science van overwegend Amerikaanse onderzoekers. Afrikaanse graslanden huisvesten veelal grassen die fotosynthetiseren via C4-fixatie. In tegenstelling tot schaduwminnende C3-planten, kunnen C4-grassen beter tegen droogte, hoge temperaturen en overleven ze beter in het volle zonlicht. Om de omslag van bosrijk gebied naar een meer open ecosysteem in oostelijk Afrika vast te stellen, kijken onderzoekers daarom veelal naar de toename in de bodem van biomassa van C4-planten. Vooralsnog lag dat moment op zo’n tien miljoen jaar geleden.
C4-biomassa
Daar brengen de onderzoekers van de eerste Science -publicatie verandering in door bodemmonsters te analyseren van zo’n 21 tot 17 miljoen jaar oud, afkomstig van negen vindplaatsen in het huidige Kenia en Oeganda. Daaruit blijkt een sterke toename van C4-biomassa rond 21 miljoen jaar geleden. De paleo-ecologen uit de tweede Science-publicatie komen tot een vergelijkbare conclusie, maar dan via bodemmonsters uit de zogeheten Moroto II-vindplaats in Oeganda.
Vervolgens analyseren de onderzoekers 21 miljoen jaar oude fossiele resten die afkomstig zijn van dezelfde vindplaats – een bovenkaak, ruggenwervel en dijbeen – van Morotopithecus . Uit koolsstofisotopenanalyses van de tanden blijkt dat deze uitgestorven en vroege mensaap voornamelijk planten at die tijdelijke droogtes kenden. Speciale richeltjes op de tanden in de bovenkaak ter ondersteuning van het malen van bladmateriaal passen in dat beeld.
Klimmen
Door de andere fossiele overblijfselen te vergelijken met de dijbenen en ruggenwervels van nog levende mensaapsoorten, waaronder chimpansees en orang-oetans, komen de paleo-biologen tot de conclusie dat het skelet van Morotopithecus goed was aangepast aan een bosrijke omgeving met stukken gras. Met een stabiele onderrug kon hij deels rechtop en verticaal in bomen klimmen, maar was hij zeker niet gespecialiseerd in grijpen en slingeren zoals orang-oetans. Met datzelfde bouwplan kon hij ook prima op de grond voortbewegen en foerageren.
Complexer
‘Het zijn uitgebreide en mooie studies, met voor zover ik weet het eerste overtuigende bewijs dat oostelijk Afrika 21 miljoen jaar geleden al een stabiel halfopen landschap was’, oordeelt Dominique Adriaens, evolutiebioloog aan de Universiteit Gent. ‘Het laat bovendien zien dat mensapen evolueerden in een veel variabelere omgeving dan we dachten en dat die evolutie veel complexer is dan het relatief simpele idee dat de gemeenschappelijke voorouder simpelweg een frugivoor was waaruit alle in bomen slingerende mensapen voortkwamen.’