Om uit de stikstofimpasse te komen, bieden toevoegingen aan veevoer een mogelijke uitweg: ze zouden de uitstoot van methaan en van ammoniak in de melkveehouderij sterk terugdringen. Maar hoe haalbaar of wenselijk is dat eigenlijk?

 

De melkveehouderij draagt voor een flink deel bij aan de uitstoot van broeikasgassen en stikstofverbindingen die klimaat en natuur bedreigen. De melkveehouderij zal dan ook een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het oplossen van de problemen. Een van de opties die afgelopen weken langskwamen is om additieven aan het veevoer toe te voegen die de uitstoot van het sterke broeikasgas methaan en van ammoniak terugdringen. Chemieconcern DSM heeft twee producten ontwikkeld, Bovaer en Ronozyme Rumistar. Is dit een haalbare en wenselijke aanpak?

 


André van der Elsen, woordvoerder DSM
‘In de pens van een koe leven micro-organismen die methaan produceren; dat gas ontsnapt via de bek. Bovaer blokkeert het enzym dat methaan vormt; een kwart theelepel per koe per dag vermindert de uitstoot van methaan met ongeveer 30 procent. Dit additief zal in Europa beschikbaar zijn zodra autorisatie wordt verleend door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid, naar verwachting eind 2020, begin 2021.

 

Ronozyme Rumistar is een enzym, en wel een amylase, dat helpt om maïszetmeel te verteren. Door het betere verteringsproces kan een koe eiwitten in veevoer, de bron van stikstof, efficiënter omzetten in melk en scheidt zij minder stikstof uit. We hebben dergelijke veevoeradditieven ook voor kippen en varkens. Volgens onze inschattingen kan de ammoniakuitstoot van de Nederlandse veestapel tot 7 procent verminderen bij het optimaal gebruik van deze additieven.

 

Overigens kan ammoniakreductie bij koeien ook en zelfs nog meer gerealiseerd worden door minder eiwit aan het ruwvoer toe te voegen. Een aangepaste samenstelling van veevoer is één van de manieren om de uitstoot van stikstof terug te brengen. Het kabinet geeft ruimte aan de agrarische sector om dit zogeheten ‘voerspoor’ uit te werken. Ook voor DSM staat voorop dat de boeren zelf bepalen welke maatregelen ze nemen om de uitstoot van stikstof te reduceren.’

 


 

Herman Docters van Leeuwen, programmamanager agroketens bij Stichting Milieukeur
‘Vanuit onze visie dat verduurzaming integraal moet worden aangepakt vind ik het belangrijk om te kijken hoe Bovaer en Rumistar passen in een duurzame veehouderij. Momenteel heeft de melkveehouderij veel input van buiten, in de vorm van kunstmest en krachtvoer. Het effect is een hoge productie, bijeffect is een hoge uitstoot van methaan en stikstof. Er is nu druk op bedrijven om kringlopen te sluiten, dus om minder grondstoffen van buitenaf in te brengen en om mest en veevoer zo effectief mogelijk binnen het eigen bedrijfssysteem of in de nabije omgeving in te zetten.

 

Als je nu de uitstoot van één stof vermindert zonder iets te doen aan wat het systeem in gaat, is het de vraag of dat een verbetering is. Het kan zelfs averechts werken. Als een additief het beste werkt bij een rantsoen met veel maïs, helpt dat vooral bedrijven die veel maïs voeren. Het kan een prikkel zijn om meer maïs te geven, al dan niet van buiten het bedrijf. Ik pleit daarom voor een brede visie. We moeten eerst weten wat de systeemeffecten zijn voordat we emissiegaatjes gaan dichten.’

 


 

Willem van Weperen, projectleider duurzame veehouderij bij Wij.land
‘Wij zijn huiverig voor technologische oplossingen om de uitstoot van methaan en stikstof terug te brengen, zoals additieven in voer voor melkvee. De pens van een koe is een ingewikkeld geheel, waar je niet zomaar op moet ingrijpen. In plaats daarvan zien we liever veranderingen in de bedrijfsvoering; we denken dat daar nog veel winst te behalen is.

 

Het gangbare advies is om melkvee een overmaat aan eiwit te voeren. Maar het is al lang bekend dat melkveehouders met een lager gebruik van eiwit in het rantsoen dezelfde productie kunnen halen; door het stimuleren van bodemleven kan het gebruik van kunstmest omlaag met behoud van productie. Bedrijven die minder krachtvoer en kunstmest gebruiken, dus minder stoffen van buiten in hun bedrijf brengen, hebben minder kosten. Het scheelt in de uitstoot van stikstof, want wat je niet in het systeem inbrengt, komt er ook niet uit.

 

Bovendien willen we toe naar een koe die langer meegaat en die niet vier keer kalft en melk geeft, maar vijf of zes keer. Dan is minder jongvee nodig om de veestapel op peil te houden, en dat scheelt in uitstoot.’

 


 

Jan Dijkstra, universitair hoofddocent diervoeding bij Wageningen University & Research
‘Methaanremmer Bovaer werkt, daar is geen twijfel over mogelijk. Wel deden we een verrassende ontdekking toen we de literatuur bekeken: hoe meer vezels de voeding bevat, hoe minder effectief Bovaer is. Het rantsoen dat koeien krijgen kent een grote variatie in het aandeel snijmaïs, dat vooral zetmeel bevat, en gras, dat rijker is aan vezels. We gaan nu uitzoeken of dat inderdaad uitmaakt voor de werkzaamheid van Bovaer; we doen een experiment op de Dairy Campus in Leeuwarden met drie rantsoenen die verschillen in verhouding tussen hoeveelheid graskuil en maïskuil. Bovaer heeft hoogstwaarschijnlijk geen invloed op de melkproductie. Dat betekent dat het een extra kostenpost is voor boeren. Die zullen het alleen willen gebruiken als de zuivelfabrieken bereid zijn om een bonus te betalen voor melk die is geproduceerd met verminderde methaanuitstoot.

 

Rumistar is een ander verhaal: dat werkt in veel gevallen niet. Experimenten in het buitenland hadden gemengde resultaten. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid concludeert dat het enzym veilig is, maar kan geen conclusie trekken over de werkzaamheid, dat wil zeggen de melkproductie. Bovendien krijgen koeien in Nederland weinig snijmaïs in het rantsoen, minder dan de koeien in die experimenten. Dan is het minder zinvol om het enzym te geven, zelfs al zou het maïszetmeel beter verteerbaar maken.’