Verbeelding van het uitsterven van mammoeten in Noord-Amerika door dalende temperaturen in het Laat-Pleistoceen, terwijl prehistorische mensen slechts op een afstandje toekeken.

 

Veroorzaakte overbejaging of klimaatverandering het uitsterven van de Noord-Amerikaanse grote zoogdieren? Nieuw onderzoek wijst op klimaat, maar de beer lijkt nog niet geschoten.

 

Het uitsterven van grote zoogdieren in Noord-Amerika is een gevolg van klimaatverandering en niet veroorzaakt door overbejaging door prehistorische mensen. Dat claimen archeozoölogen van de Max Planck Entreme Events-onderzoeksgroep in het Duitse Jena (Nature Communications, 16 februari). Zij baseren zich hierbij op een nieuwe statistische benadering waarbij zij prehistorische populatiegroottes afleiden van de hoeveelheid gevonden fossiele resten met koolstofdatering. De onderzoekers suggereren dat hun berekeningen een einde maken aan meer dan vijftig jaar wetenschappelijk gekibbel over de overkill -hypothese: of de komst van prehistorische grootwildjagers zo’n veertienduizend jaar geleden de gemakkelijk te bejagen megafauna in Noord-Amerika heeft uitgeroeid.

 

Ondergang
Dat uitsterven van megafauna vaak samenvalt met de komst van mensen, is volgens eerste auteur Mathew Stewart niet overtuigend. ‘Uitsterven is een proces, dat zich over een bepaalde tijd ontvouwt. Om te begrijpen wat de ondergang van de megafauna in Noord-Amerika veroorzaakte, is het dus cruciaal dat we begrijpen hoe hun populaties fluctueerden in de aanloop naar uitsterven. De patronen op lange termijn, het enige wat we kunnen zien, zijn ruwe toevalligheden.’

 

Gordeldieren
Onbetwist is dat vóór de komst van de mens in Noord-Amerika flinke aantallen grote zoogdieren leefden: mammoeten, paarden, mastodonten, reuzenbevers, reuzenluiaards en ook glyptodons, enorme gordeldieren. Om schattingen van de omvang van deze dierpopulaties te maken, gebruikten de onderzoekers de zogeheten Radiocarbon-dated EventCount. Hierbij geldt de hoeveelheid koolstofgedateerde gevonden resten als een maat voor de hoeveelheid dieren en mensen die op een zeker moment in het landschap leefden. Modellering met een dataset voor 535 vindplaatsen van megafauna in Noord-Amerika levert zo populatiefluctuaties die veranderingen in het klimaat lijken te volgen.

 

Koude dip
Na de opwarming van vijftienduizend jaar geleden nemen de populaties aan megafauna toe, constateert Stewart. ‘Maar vanaf ongeveer 12.900 jaar geleden zien we een verschuiving in deze trend toen Noord-Amerika drastisch begon af te koelen. Kort daarna begint het uitsterven van de megafauna.’ Daarmee zien de onderzoekers de bijna-ijstijd of koude dip van bijna dertienduizend jaar geleden als de meest waarschijnlijke directe oorzaak van het uitsterven. Hoewel ze erkennen dat ook de mens mogelijk ‘een meer genuanceerde rol in het uitsterven speelde’.

 

Slechte voorspellers
De niet bij deze studie betrokken Deense bioloog en uitstervingsexpert Sören Faurby van de University of Gothenburg in Zweden is niet overtuigd door de studie. ‘Het zou me zeer verbazen als er ook maar één wetenschapper door deze publicatie van standpunt verandert. De studie gaat over mogelijke populatiefluctuaties maar levert geen nieuwe inzichten over uitsterving’, aldus Faurby. Hij staat nog ferm achter zijn constatering dat klimaatveranderingen slechte voorspellers zijn van uitstervingen uit het verleden en de opkomst van mensen juist zeer goede voorspellers (Science Advances, 4 september 2020). ‘Gevonden fossielen weerspiegelen ook niet altijd populatiegroottes. Er zijn bijvoorbeeld meer fossielen van olifanten dan van vleermuizen, terwijl er waarschijnlijk altijd meer vleermuizen leefden dan olifanten.’