Tradities als ‘hupsen’ – dansen – (foto boven) kennen bij NJN een lange geschiedenis. Foto's: NJN

 

 

Al respectievelijk 101 en 75 jaar kunnen jongeren terecht bij de natuurjeugdbonden NJN en JNM om zelfstandig de natuur te ontdekken. Een uitstekende plek voor biologen in spe.

 

‘Het fietsen was uitputtend, maar wel de moeite waard: een zomertortel, wolzwever, reuzenslak en nog meer mooie insecten gezien. (...) Na een lekker middagje vissen, een paar lekke waadpakken (...) en door de stromende regen achterop de fiets bergop naar de camping te hebben gehaald konden we gaan eten en beerputten gaan schrijven.’

 

Het is een fragment uit de juni-nieuwsbrief van natuurjeugdbond JNM – Jongeren in de natuur, waarin een deelnemer verslag doet van het hemelvaartskamp dit jaar in Zuid-Limburg. Het had net zo goed een paar decennia geleden geschreven kunnen zijn – inclusief termen als ‘beerput’, een notieschrift dan wel liedbundel volgens het jeugdbondwoordenboek –, want JNM houdt al 75 jaar vast aan dezelfde gouden formule: met jongeren op pad in de natuur, met losse excursies of op kamp. Zonder volwassen begeleiders, alles zelf georganiseerd en bij voorkeur kamperend. Al die natuurliefhebbende jongeren, dat moet een boel biologen opleveren. Een blik op de Wikipediapagina’s leert dat er inderdaad heel wat beroemde biologen lid zijn geweest van JNM of een voorganger daarvan.

 

Of van NJN, want de traditie gaat nog wat verder terug dan 75 jaar; JNM ontstond in 1946 als christelijke afsplitsing van de inmiddels 101 jaar oude NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. De geplande jubileumvieringen, voor beide verenigingen in het weekend van 25 september, kunnen wegens coronamaatregelen niet doorgaan. Het maakt de leeftijd van de jeugdbonden niet minder respectabel.

 

De oorsprong van NJN, opgericht in 1920, ligt in een samenwerkingsverband tussen actieve natuurhistorische schoolverenigingen in Groningen, Zwolle, Amsterdam en Den Haag. Nog steeds organiseren NJN- en JNM-afdelingen verspreid door het land hun eigen excursies. Hoewel er in de beginjaren nog enkele volwassenen betrokken zijn en jongens en meisjes gescheiden deelnemen, lijken de kampen dan al erg op de huidige vorm.



BASIS

‘Ik kom er nog steeds heel wat tegen’, vertelt Koos Dijksterhuis, die dagelijks over natuur schrijft bij Trouw , columnist is bij Bionieuws en oud-lid (of ‘oude sok’) van ACJN, de Algemeen Christelijke Jeugdbond voor Natuurstudie en Natuurbescherming die in 1976 ontstond na een fusie tussen de christelijke en katholieke natuurjeugdbonden CJN en KJN. ‘Met sommigen ben ik nog bevriend. Het valt me ook op dat interessante natuuronderzoekers heel vaak NJN’ers of CJN’ers zijn. Dat blijkt een goede basis’, zegt Dijksterhuis.

 

Ook hoogleraar ecologie Han Olff van de Rijksuniversiteit Groningen herkent veel oud-leden onder zijn collega’s – zelf was hij lid van NJN. ‘Destijds hadden we iets van zevenhonderd leden. Wat daarvan in mijn beroepsgroep terecht komt is toch meer dan statistisch toevallig.’



‘Ik was 14, het was voor mij een eyeopener dat er leeftijdgenoten waren die ook zo van de natuur hielden’

 


Ook de natuur intrekken, zoals hierboven het herfstkamp 1975 in de Biesbosch, is vaste prik bij de natuurjeugdbond.

 

 

Voor Olff en Dijksterhuis was het lidmaatschap dan ook een schot in de roos. ‘Vanaf het eerste moment was het een feest van herkenning: hier hoor ik thuis’, zegt Olff. ‘Ik had al wel een soort latente natuurbelangstelling, maar was niet uitgesproken vogelaar of van de plantjes ofzo. Dat ontstond wel snel bij NJN. Het is een bijzondere en unieke setting; 15-, 16-, 17-jarigen die elkaar soorten leren. Het heeft enorm de liefde voor de natuur aangewakkerd. En omdat we alles zelf organiseerden leer je daaromheen ook veel.’

 

Dijksterhuis: ‘Ik was er al een paar keer langsgefietst, maar durfde eerst niet. Uiteindelijk schraapte ik de moed bijeen. Ik vroeg ‘zijn jullie de natuurclub?’ Ja, dat waren ze. ‘Mag ik mee?’ Natuurlijk. Binnen de kortste keren organiseerde ik zelf een excursie. Het was fantastisch. Precies wat ik wou, elke week op excursie. Ik was 14, het was voor mij een eyeopener dat er leeftijdgenoten waren die ook zo van de natuur hielden.’

 

Voor ornitholoog Luit Buurma begint het lidmaatschap van CJN met een prikbordbriefje op school, in 1962. ‘Ik was toen al geobsedeerd door de natuur en was direct op mijn plek. Vanaf het begin heb ik steeds meegedaan met excursies. Eerst was dat heel breed. We deden van alles, zoals dieren uit de netten vissen bij IJmuiden. Algauw spitste het zich toe op vogels en dat is zo gebleven.’

 

Als bioloog in de dop is de natuurjeugdbond een vruchtbare voedingsbodem, zo blijkt uit de herinneringen van Olff. ‘We zijn heel Nederland afgegaan; ik kwam op allerlei plekken die ik daarvoor niet kende. Van de kusten tot het heuvelland en rivierenland. Daar heb ik mijn hele latere leven plezier van gehad. In je biologiestudie is er niet meer de tijd en aandacht om al die ecosystemen diep in de ogen te kijken. Toen ik ging studeren kende ik de meeste soorten planten, vlinders, libellen al. Die kennis raak je niet meer kwijt. Het is mooi om dat in een gevoelige leeftijd te leren.’

 

 


Natuurjeugdbonders in de duinen: ook nu zijn veldwerk en natuurexcursies nog steeds vaste activitieten van de NJN en JNM.

 

 

Ook Dijksterhuis noteert als ACJN’er een boel waarnemingen. ‘Toen ik twee jaar geleden ging opruimen kwam ik zo’n opschrijfboekje tegen. Ik zag hop staan en dacht, goh dat is een zeldzame vogel, daar kan ik me toch niks van herinneren. Na een tijdje drong het tot me door dat het de plant hop was. Dat schreef ik dus kennelijk ook op. Maar meestal waren het lijstjes met vogelnamen.’



LINNAEUSKLOKJE

Bijzondere waarnemingen door natuurjeugdbonders zijn van alle tijden; zo vonden deelnemers van een van de eerste kampjes van NJN, op 6 augustus 1920, het eerste Linnaeusklokje ( Linnaea borealis ) in Nederland. Al was het Hendrik Heidinga die het plantje daadwerkelijk ontdekte en uiteindelijk op naam bracht, die destijds met 29 jaar al te oud was om zelf lid te zijn van NJN. Handzame determinatietabellen helpen natuurjeugdbonders bij het waarnemen; de eerste, uit 1934, is vermoedelijk Veldkenmerken van steltlopers, zwanen, ganzen en eenden en van de hand van een bioloog met beroemde naam: Luuk Tinbergen. Ook broek Niko is fanatiek NJN’er geweest.

 

Over een voorsprong die het lidmaatschap al dan niet zou geven bij een biologiestudie, verschillen de meningen. ‘Een voorsprong? Nee totaal niet, het was volstrekt irrelevant. Celbiologie, genetica, organische chemie, dat was totaal anders’, aldus Dijksterhuis. Na een jaar biologie stapt hij dan ook over naar sociologie. ‘In hoeverre JNM de rest van mijn carrière heeft beïnvloed is lastig te zeggen. Het heeft in elk geval niet in de weg gezeten.’ Buurma sluit zich daarbij aan: ‘We waren met z’n dertigen toen, aan de Vrije Universiteit. Dat waren overwegend witte-jassen-biologen. Een stuk of vijf, zes hadden wel interesse in veldbiologie; ik was echt uitgesproken veldbioloog. Ik wist dan wel veel van vogels, daar ging die studie helemaal niet over. De CJN-trekkampjes langs de Veluwekust waren wel het begin van mijn totale fascinatie voor vogeltrek en latere werk daaraan. Dat ik namens de jeugdbonden naar een congres mocht over de nieuwe Engelse broedvogelatlas en wat we nu citizen science noemen heeft er toe geleid dat ik nu de enige nog levende oprichter van Sovon ben.’

 


Een bekende traditie op een NJN-kamp: het fietsen op hun kop zetten.

 

 

Olff zag wel degelijk een studievoorsprong: ‘Al voelde het ook als een soort nadeel. Het is na NJN wel een ontnuchtering dat de biologiestudie maar een heel klein deel veldbiologie en ecologie is. De propedeuse was een beetje overleven. Maar alleen al omdat NJN helemaal door jongeren georganiseerd is heb je een voorsprong. Vanaf dag één werd ik daar direct overladen met bestuursfuncties. Daar heb ik veel van geleerd.



VLAMMETJE

‘Voor mijn carrière heeft NJN meer dan invloed gehad. Ik zou haast zeggen dat het allesbepalend was. Ik denk niet dat ik het traject als ecoloog gevolgd was als ik die passie, dat vlammetje niet had meegekregen in die belangrijke levensfase. Ik heb daardoor als student altijd het gevoel gehad een streepje voor te hebben, een stapje verder te zijn dan de rest die de hele natuurlijke omgeving nog moest leren kennen. Soortenkennis is niet per se belangrijk, maar als ecoloog helpt het natuurlijk wel. Het is ook meer dan kennis alleen, je krijgt ook begrip van ecosystemen, beheer en natuurbescherming.

 

‘Ik realiseerde me dat het afgelopen covidjaar ook. Ik zou in maart met studenten naar Tanzania gaan. Dat kon niet doorgaan, dus er kwam een vervangend project langs de Overijsselse Vecht. Ik had daar zelf al tien, twintig jaar geen actief onderzoek gedaan; ik hoopte maar dat ik al die grassen nog kende. Moeiteloos kwam alles naar boven borrelen, de Nederlandse en Latijnse naam.’

 

Alle drie bevelen ze het lidmaatschap van NJN dan wel JNM van harte aan. Olff: ‘Ik heb ook nooit begrepen waarom NJN zo klein is, of is geworden. Omdat het zo’n prachtige, unieke ervaring is. Het is ook wel inherent klein vanwege het anarchistische – als elk jaar de ervaren leden afzwaaien wordt het nooit een geoliede organisatie. Zelf blijf ik mijn hele leven donateur en draag ze een warm hart toe. Ik hoop dat ook de huidige generatie ze kan vinden. Gelukkig zie ik nog steeds studenten die bij NJN zitten; die pik je er zo uit.’

 

‘Ik zou het lidmaatschap zonder meer aanraden. Al is het tijdsbeeld anders; we kunnen elkaar op allerlei manieren nu makkelijk helpen via internet. Maar als collectief de natuur in gaan is erg inspirerend. De vonk is groter als je samen dingen ontdekt’, aldus Buurma.

 

‘De natuur staat garant voor avonturen’, voegt Dijksterhuis toe. ‘Veel bijzondere jeugdherinneringen van mensen vinden plaats in de natuur. Bovendien is JNM vrij van bemoeizuchtige ouderen. Dat is niet alleen heel leerzaam, het is ook erg leuk. En het is een ideale voedingsbodem voor natuurliefde.’



Geen ruzie maar fusie?

Als CJN in 1946 afsplitst van NJN is daar een duidelijke reden voor; zo gaan NJN’ers ook zondags op excursie. Zo heel christelijk is de bond verder niet. ‘Het idee dat je op een kampje naar de kerk zou gaan kwam niet eens ter sprake’, vertelt Dijksterhuis. In 1988 verdwijnt het christelijke aspect uit de naam. Toch blijft JNM los bestaan van NJN. De twee bonden staan over het algemeen op vriendschappelijke voet met elkaar, maar er zijn ook baldadige acties – zo blazen JNM’ers in 2013 nog duizenden ballonnen op in een opslaghok van NJN in Abcoude. Als de besturen van NJN en JNM in 1992 verkennende fusiegesprekken houden, zijn shirts met de tekst ‘geen ruzie maar fusie’ populair.