In practica met metingen, dreigt altijd gesjoemel. Docenten kunnen hier een leermoment van maken en vertellen dat in experimenten ‘foute uitkomsten’ eigenlijk niet bestaan.

 

Wetenschapsfraude is een hardnekkig verschijnsel in de onderzoekswereld, constateert Science-redacteur Martin Enserink. Het is goed daar al tijdens de biologieles aandacht aan te besteden.



‘Fraude is welhaast een integraal onderdeel van de wetenschap. Het komt zoveel voor dat je niet meer alleen kan spreken van een rotte appel in de mand. Ik kom zelf straks ook uit de kast als sjoemelaar’, vertelt Science-redacteur Martin Enserink 13 november al aan het begin van zijn lezing Het F-woord: wetenschapsfraude in de biologieles op de NIBI-conferentie Feit/Fictie in Egmond aan Zee. Het is een doodzonde in de wetenschap, maar het komt toch regelmatig voor: onderzoekers die data of experimenten verzinnen en die – ondanks het collegiaal toezicht van peerreview – publiceren in wetenschappelijke tijdschriften.

 

Verzonnen
Enserink werkt zelf al sinds 1999 voor het journalistieke deel van het wetenschapsblad Science, dat strikt gescheiden opereert van het deel waarin onderzoekers hun artikelen en reviews publiceren. Als wetenschapsjournalist kwam hij meerdere artikelen op het spoor waarin sprake bleek van verzonnen resultaten of andere onoorbare wetenschapspraktijken. Zo schreef hij in 2017 over een Science-publicatie over de invloed van microplastics op vislarven waar een geurtje aan zat. ‘Heel sexy en maatschappelijk relevant onderzoek omdat het leek aan te tonen dat microplastics tot een cascade aan ecologische gevolgen leiden bij vislarven en deze meer kwetsbaar maken voor predatie’, aldus Enserink. Het werd veel geciteerd en kreeg veel media-aandacht, maar volgens twee Zweedse klokkenluiders was het achterliggende onderzoek ‘complete fantasie’. Zo had de betrokken onderzoeker nooit genoeg tijd gehad om al de experimenten te doen die in het artikel werden opgevoerd. Het onderzoek is ontmaskerd, het artikel uiteindelijk teruggetrokken en Enserink schreef er een met de Gouden Beitel bekroond nieuwsartikel over (‘Fishy Business, Science, 2017). Eind goed, al goed: een incident en voorbeeld van het zelfreinigend vermogen van de wetenschap?



Repliceerbaar
Niet echt. Mede dankzij deze onthulling – en de hulp van zeven jonge klokkenluiders – doken minstens een dozijn verdachte publicaties op over vergelijkbaar marien ecologisch onderzoek dat veranderingen in het gedrag van vislarven koppelt aan een verhoogd kooldioxidegehalte van het oceaanwater. Hierbij blijken resultaten niet repliceerbaar en is er in de ruwe data van twee publicaties overduidelijk sprake van knipen-plakwerk (‘Sea of Doubt, Science, 6 mei). Ook toont een staafdiagram in een van de betrokken publicaties een opmerkelijk stabiel gedragssignaal voor vijftien onderzochte soorten. ‘Heel raar voor een natuurlijke populatie dat ze precies allemaal hetzelfde doen en met een opvallend minuscule foutmarge. Zo’n statisch argument is natuurlijk geen smoking gun, maar is wel alarmerend. De reviewers hebben op zijn minst zitten slapen’, constateert Enserink.

 

Deze kwestie is nog niet helemaal afgerond, maar het is al wel zichtbaar dat niet iedereen op zulke onthullingen zit te wachten. ‘Opmerkelijk genoeg richt veel kritiek zich nu juist op de groep jonge klokkenluiders’, signaleert Enserink. Er wordt gewezen op zwakheden in de replicaties en de gezaghebbende Duitse ecofysioloog Hans-Otto Pörtner van het Alfred Wegener Institute in Bremerhaven liet zich ontvallen dat ‘een carrière opbouwen door te oordelen wat andere mensen deden, niet juist is’. Als zo’n controverse naar buiten komt, is dat volgens hem schadelijk ‘omdat de hele gemeenschap aan geloofwaardigheid verliest’.


Pakkans
Dat illustreert volgens Enserink dat de problemen met wetenschapsfraude wellicht groter zijn dan wetenschappers zelf willen erkennen. ‘Beloning voor fraude is hoog en de pakkans laag en daarmee wordt het een cyclisch proces.’ Dat levert perfide prikkels op, zeker voor jonge onderzoekers, die onder druk staan om vroeg in hun loopbaan te scoren. Eraan beginnen is makkelijk, zo ontdekte Enserink zelf ooit als student bij een practicum microbiologie in Groningen. ‘We kregen als resultaat een soort puntenwolk, waarop iemand voorstelde om twee punten aan te passen, zodat we toch een gewenst resultaat konden presenteren.’ Daar stelde de practicumleiding geen kritische vragen over, waarmee het een voorbeeld is van een eerste – en voor veel biologiestudenten waarschijnlijk herkenbare – succesvolle stap richting wetenschapsfraude. Toen Enserink zijn gehoor vroeg wie eerlijk kon verklaren zelf nooit te hebben gesjoemeld in een onderzoek of practicum, stak slechts een kwart van de aanwezigen z’n hand op.

 

Leermoment
Volgens Enserink moeten docenten hier iets mee in de biologieles. Dat kan volgens hem door het probleem van wetenschapsfraude in de lessen te bediscussiëren en door duidelijk te maken dat biologiepractica geen ‘foute uitkomsten’ hebben. ‘Verder kunnen docenten ook proberen datafraude van leerlingen op te sporen en daar dan een leermoment van maken’, meent Enserink. Hij krijgt hierbij onder meer bijval van biologiedocent Yuri Stevens van Swaay van het Pallas Athene College in Ede. ‘Bij ons osmosepracticum met aardappelreepjes laten we groepjes leerlingen hun metingen uitwerken en voegen we daarna ook alle gegevens samen. Dan ontstaat er haast vanzelf discussie waarom sommige groepjes het wel en andere het niet goed hadden. Dat is een prima moment om duidelijk te maken dat foute uitkomsten niet bestaan’, aldus Stevens. Oud-biologiedocent Henk van Netten van CSG Dingstede in Meppel vertelt hoe hij ooit bij twee meisjes die samenwerkten aan een profielwerkstuk ontdekte dat de ene de kantjes eraf liep en sjoemelde met de resultaten, terwijl de andere dat probeerde te compenseren door extra metingen te doen. ‘Daar heb ik toen een leermoment van gemaakt’, vertelt Van Netten. ‘En opmerkelijk genoeg is juist de leerling die had zitten sjoemelen later biologie gaan studeren.’