Een promotieplechtigheid in Wageningen. Veel jonge promovendi passen voor een vervolgcarrière in de wetenschap. Foto: Guy Ackermans

 

Jonge onderzoekers bedanken massaal voor een wetenschappelijk carrière. Hoe komt dat en wat valt daaraan te doen?

 

 

Ruim 40 procent van alle promovendi overweegt wel eens te stoppen, meer dan 38 procent vertoont ernstige symptomen van burn-out en 47 procent loopt verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis, zoals een depressie of angststoornis. Dat blijkt uit een vorig jaar uitgevoerd onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland. Mede op basis daarvan verscheen 17 september op ScienceGuide het opiniestuk ‘De stille crisis in de wetenschap’. Strekking: jonge onderzoekers bedanken massaal voor een wetenschappelijke carrière door onder meer hoge werkdruk en slechte baanzekerheid. Is er inderdaad sprake van een stille crisis? En wat moet er gebeuren om wetenschappelijk talent vast te houden?

 



Meaghan Polack, voorzitter Promovendi Netwerk Nederland (PNN) en promovendus bij het Leids Universitair Medisch Centrum

‘Er is wetenschapsbreed een enorme discrepantie tussen het aantal onderzoekers dat promoveert en de hoeveelheid beschikbare posities voor postdocs en universitair docenten. Het gebrek aan banen is echter niet het enige probleem. Jonge wetenschappers bedanken voor een baan in de wetenschap door de buitenproportionele werkdruk, het hoge risico op een burn-out, en venijnige competitie waardoor onbetaald extra taken worden uitgevoerd. Bovendien zien velen het niet zitten om als een soort eeuwige ‘wegwerpdocent’ in een survival of the fittest -cultuur zich met ellebogenwerk omhoog te manoeuvreren. Daarnaast staan promovendi helemaal onderaan een sterk hiërarchische ladder. Bij PNN horen we echt schrijnende verhalen; zo is 1 op de 5 promovendi slachtoffer van ongewenst gedrag.

 

‘Om het tij te keren moet er ten eerste meer geld naar onderzoek. Door structurele onderfinanciering zijn instellingen grotendeels afhankelijk van hoogleraren die moeten publiceren en grants moeten binnenhalen; een belangrijke oorzaak van de werkdruk en competitiedrang. Ten tweede moet er een cultuuromslag komen waarin het systeem minder leunt op citatie-indexen, impact factors en algehele publicatie-output, maar juist meer op onder andere narratieve cv’s, via het nieuwe ‘Erkennen en Waarderen’ bijvoorbeeld.

 

‘Hoe we tot die tijd wetenschappelijk talent behouden? Erken het probleem, laat supervisors zich meer concentreren op onderwijs geven, waardeer de andere taken van promovendi, en monitor de arbeidsvoorwaarden. Er zijn te veel dubieuze contracten zonder heldere afspraken over de duur van het traject of fte-verdeling.’

 



Peter Hoitinga, afzwaaiend promovendus en nu docent-onderzoeker bij life science & chemistry van hogeschool InHolland in Amsterdam

‘Ik werkte tot voor kort als promovendus bij evolutionaire genetica aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek en de interactie met studenten vond ik erg leuk, en ik kon het goed vinden met mijn promotor en directe collega’s. Wat een academische carrière voor mij echter onaantrekkelijk maakte was de enorme baanonzekerheid: je ziet veel mensen om je heen die van tijdelijk contract naar tijdelijk contract leven. Dit leidt tot een versterking van de cultuur van publish or perish . Je moet er jarenlang goede publicaties uitknallen, want dat bepaalt uiteindelijk of je je baan houdt of niet. Dergelijke druk is fnuikend voor een creatief proces als wetenschap.

 

‘De hogeschool biedt de mogelijkheid om te blijven doen wat ik zo leuk vond op de universiteit: onderzoek doen én lesgeven, maar biedt in tegenstelling tot de universiteit wel direct uitzicht op een vast contract. Het voornaamste nadeel van de hogeschool is dat de invulling van het onderzoek minder vrij is – het moet een directe koppeling hebben met het bedrijfsleven, en is daarmee minder fundamenteel. Op termijn hoop ik in mijn vrije tijd me wel weer met fundamentelere vraagstukken bezig te houden, maar dan zonder de druk op de ketel.’

 


 

Ronald Pierik, hoogleraar fotobiologie van planten aan de Universiteit Utrecht

‘Deels herken ik me in het opiniestuk van ScienceGuide. Er staat soms zorgwekkend veel druk op promovendi, met kleine kansen om door te stromen in de wetenschap. Toch hoeft dat laatste niet altijd erg te zijn. Ik zie veel promovendi die de eindstreep halen en vervolgens graag overstappen naar een zaadveredelingsbedrijf, die hen vaak met open armen ontvangt.

 

‘Of promovendi druk ervaren hangt voor een groot deel af van de dynamiek en sfeer in de onderzoeksgroep, en wat je als groepsleider uitdraagt. Jaag mensen niet tot extremen, creëer een veilige werkomgeving en benadruk niet de hele tijd het competitie-element – wetenschap is ook een teamprestatie. Dit is echt de verantwoordelijkheid van de groepsleider en verschilt vermoedelijk sterk per discipline.

 

‘Gelukkig is er al een tijdje een discussie gaande over hoe wetenschappers beoordeeld en gewaardeerd moeten worden. Zo mag je inmiddels bij het indienen van een persoonlijke beursaanvraag bij NWO de impactfactor van de tijdschriften waarin je publiceert en je H-index niet meer vermelden. Ook krijgen outreach en onderwijstaken steeds vaker terecht concrete waardering.

 

‘Toch is er geen reden de problematiek te ontkennen; de cijfers van promovendi met psychische klachten of die slachtoffer zijn van intimidatie, liegen er niet om. Om uitwassen te voorkomen, moet iedere leidinggevende actief moeite doen om een inclusieve en betrokken werkgever te zijn. En als we meer wetenschappelijk talent willen vasthouden, is er ook simpelweg meer geld nodig om banen te creëren.’

 



Lysanne Snijders, universitair docent gedragsecologie aan de Wageningen Universiteit

‘De plek waar PhD’ers terecht komen, is vaak bepalend voor het beeld dat ze vormen van hoe wetenschap werkt. Je hebt daarbij twee onwenselijke uitersten: begeleiders die zo overvraagd zijn dat ze promovendi aan hun lot overlaten, en begeleiders die door wantrouwen en competitiedrang overal bovenop zitten. In het eerste geval lopen jonge onderzoekers vaak vast en in het tweede geval kan een negatieve of zelfs toxische werksfeer ontstaan waarbij het nooit goed genoeg is.

 

‘Onafhankelijk daarvan stappen veel jonge wetenschappers ook uit de wetenschap vanwege de baanonzekerheid, slechte secundaire voorwaarden, het lage salaris en de verwachting om als postdoc naar het buitenland te gaan. Voorals als je wilt settelen is dat een lastige positie – ik heb veel collega’s om deze redenen zien vertrekken.

 

‘An sich is het geen probleem als er mensen weggaan natuurlijk; wetenschap hoeft niet altijd het eindstation te zijn. Wel is het belangrijk om altijd naar de achterliggende redenen te kijken. Stress, depressie of burnouts zijn ernstige factoren die uiteraard vermeden moeten worden.

 

‘Al met al zou het enorm helpen als bij beginnende promovendi direct heldere verwachtingen worden uitgesproken en vastgelegd. En er moet structureel meer geld voor postdocs komen. Dat ontlast hoogleraren bij de begeleiding en zorgt voor meer doorstroom.’