Het dwergspookdiertje leek verdwenen, maar blijkt bij nader inzien al 10 miljoen jaar aan onafhankelijke evolutie te doen.

 

Al zeventig jaar had niemand ‘m gespot, de hoop was opgegeven: het dwergspookdier (Tarsius pumilus) zal wel uitgestorven zijn. De laatste twee museumexemplaren waren gevangen in Sulawesi in 1917 en 1930, daarna ontbrak elk spoor. Tot in 2000 per ongeluk een dwergspookdiertje in een rattenval belandt bij de Sulawese berg Rore Katimbu. Een wetenschappelijke expeditie weet in 2008 vervolgens een groepje van vier dieren te lokaliseren in hetzelfde bergachtige gebied. Zoals het plots opduikende spoken betaamt zijn dwergspookdiertjes ’s nachts actief, wanneer ze jagen op insecten met hulp van hun grote ogen. Op een aantal punten wijkt T. pumilus af van andere spookdiersoorten, zo valt te lezen in het rapport van de expeditie van 2008 (International Journal of Primatology, 2010). Zo hebben dwergspookdiertjes aan álle vingers lange nagels, wellicht voor grip op mossige bomen, en maken ze weinig gebruik van geurmarkering; geur vervliegt in de regenachtige bergen dan ook snel. Het opvallendste kenmerk: T. pumilus is met de grootte van een muis minstens half zo klein als andere Sulawese spookdiertjes.

 

Op Sulawesi komen maar liefst twaalf spookdiersoorten voor. Genetisch onderzoek wijst nu uit dat de splitsing tussen dwergspookdiertjes en andere Sulawese spookdieren al bijna 10 miljoen jaar geleden plaatsvond (Biology Letters, 30 maart). Dat is 4 miljoen jaar voor er permanent bergen op Sulawesi ontstonden; bergen zullen niet de drijfveer voor de splitsing zijn geweest. Of de kleine lichaamsgrootte van T. pumilus een latere aanpassing is aan het hoogland, of dat hun voorouder al zo klein was, is onbekend.

 

De geringe lichaamsgrootte verklaart in elk geval hun soortsnaam; pumilus is Latijn voor dwerg. Tarsius is afgeleid van tarsus, het enkelbot. Dat is bij spookdiertjes naar verhouding juist opvallend groot. Voor een verwijzing naar hun spookachtige verschijning – zowel in uiterlijk als spotkans – moet men het met de Nederlandse naam doen.