Een Antarctische dwergvinvis kan niet kleiner zijn dan 5 meter om genoeg eten binnen te kunnen krijgen met filtervoeden.

 

De voedingsstrategie van vinvissen is pas energie-efficiënt als ze minstens zo groot als een dwergvinvis zijn.

 

Antarctische dwergvinvissen (Balaenoptera bonaerensis) zijn precies zo klein als een filtervoedende vinvis maar kan zijn. Vinvissen nemen steeds enorme happen water, waarna ze al dat water langs hun baleinen weer naar buiten duwen en prooien zoals krill achterblijven. Die strategie zou niet energie-efficiënt zijn als Antarctische dwergvinvissen kleiner zouden zijn dan ze nu zijn, concluderen Amerikaanse marien biologen 13 maart in Nature Ecology & Evolution.

 

De relatief kleine dwergvinvis – een volwassen exemplaar is gemiddeld 7,7 meter lang; een blauwe vinvis is ongeveer drie keer zo groot – kan geen héél grote happen water nemen. Er zit dus niks anders op dan heel vaak zo’n hap nemen, om toch genoeg eten binnen te krijgen.

 

Dat kan echter niet altijd, blijkt als de Amerikanen 23 Antarctische dwergvinvissen voor de kust van het Antarctisch Schiereiland volgen met speciale zuignapapparaatjes die onder meer locatie en snelheid meten. ’s Nachts, als krill richting het wateroppervlak verplaatst, kunnen de dwergvinvissen gemakkelijk voldoende prooien verschalken. Overdag moeten ze echter diep duiken om bij hun favoriete prooi te komen. Dat vertraagt behoorlijk, zeker aangezien dwergvinvissen door hun geringe grootte niet heel lang kunnen duiken.

 

Met die beperking meegenomen berekenen de Amerikanen dat een vinvis niet kleiner kan zijn dan 5 meter om genoeg eten binnen te kunnen krijgen met filtervoeden. Dat is precies de grootte van een dwergvinvisjong dat net gespeend is.