DOOR GERT VAN MAANEN - FOTO: ANP/ HOLLANDSE HOOGTE / MARCEL VAN DEN BERGH - 21-04-2023 - Zoölogie
De vogelgriep maakt afgelopen jaar veel slachtoffers in kolonies van de grote stern. Foto: Hollandse Hoogte, Marcel van den Bergh.
Het H5N1-vogelgriepvirus lijkt aan een onstuitbare opmars bezig. Wat kunnen we doen om de vogelgriep te beheersen?
Vogelgriep is inmiddels jaarrond in Nederland aanwezig. De hoog-pathogene aviaire influenza-variant H5N1 stak in 1996 voor het eerst de kop op bij gehouden ganzen in Guangdong (Zuid-China) en wordt vanaf 2005 opgepikt en verspreid door wilde vogels. Via trekvogels bereikte dit virus Europa en is het inmiddels ook opgedoken in Noord- en Zuid-Amerika. Het virus zorgde voor uitbraken en ruimingen bij pluimveebedrijven, leidt ook tot grote sterfte bij wilde vogels en wordt bovendien regelmatig door zoogdieren opgepikt. Tegen deze achtergrond hield de KNAW 12 april in Amsterdam het symposium De dreiging van vogelgriep, waarin experts verschillende invalshoeken van vogelgriep belichtten en aangaven welke opties er zijn om de gezondheid van dieren en mensen beter te borgen. Bionieuws destilleerde hieruit deze compilatie.
Marion Koopmans, viroloog bij Erasmus MC in Rotterdam en gespreksleider op het symposium
‘Vogelgriepvirussen kennen een complexe ecologie. Het oerreservoir zijn de vogels en met name watervogels. Dit is geen stabiele situatie, want wat deze virussen ook doen is overspringen tussen diersoorten, binnen de vogelwereld en tussen vogels en zoogdieren, inclusief wijzelf. We hebben eigenlijk een one health-probleem: we hebben virussen die een impact hebben op vogels, impact hebben op gehouden dieren en potentieel ook een risico zijn voor mensen. Of er uit een vogelgriepvirus een zoönotische infectie kan ontstaan, of uiteindelijk zelfs een pandemie, hangt af van een enorm scala aan factoren en wat we er vervolgens mee doen.’
Armin Elbers, epidemioloog bij Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad
‘Als je kijkt naar het effect van vogelgriepvirussen in pluimvee dan valt die uiteen in twee categorieën. Bij de hoog pathogene vorm gaan vogels heel snel dood, zijn ze sloom en hoor je geen geluid als je in een stal komt. Er is een forse eilegdaling en stop aan water- en voeropname. De laag pathogene vorm heeft een milder effect, je hoort hoesten in de stal, er is soms een lichte sterfte en ook verminderde eilegdaling en voer- en wateropname. Wereldwijd vonden uitbraken van vogelgriep tot 2004 steeds plaats door mutaties van laag pathogeen naar hoog pathogeen. We kregen hier in 2003 als grote schok een grote H7N7-epidemie: uiteindelijk zijn er 255 pluimveebedrijven besmet. Het is van bedrijf tot bedrijf, als een lopen vuurtje over de Veluwe gegaan. Sinds 2014 zien we eigenlijk alleen nog enkelvoudige transmissie en nauwelijks nog bedrijf-naar-bedrijf-transmissie. Heel anders dan de epidemie in 2003. Hoe kunnen we besmetting van pluimvee in Nederland voorkomen? De kraan dichtdraaien vanuit Zuidoost-Azië is helaas een wat onrealistisch scenario. We kunnen de omgeving van pluimveebedrijven minder aantrekkelijk maken voor wilde vogels en in ieder geval geen nieuwe pluimveestallen bouwen in hoog-risicogebieden, met name kustregio’s en laaggeleden gebieden met veel water. En aandacht hebben voor bioveiligheid: zorgen voor scheiding tussen vuile omgeving en een schone binnenkant, hoewel de ervaring met hygiënesluizen leert dat het toch mensenwerk blijft. We hebben nu ook twee vaccins die onder labomstandigheden virusverspreiding tegengaan, maar een veldproef moet nog aantonen of ze ook in de praktijk effectief zijn. Het is zeker geen panacee: alleen een vaccin zal niet voldoende zijn.’
Henk van der Jeugd, ornitholoog en hoofd Vogeltrekstation, Nederlands Instituut voor Ecologie
‘In 2005 kregen we voor het eerst te maken met grote aantallen wilde vogels die stierven als gevolg van besmettingen met H5N1. Het duurde bijna tien jaar voordat we een duidelijke bewijslast op tafel konden leggen dát trekvogels verantwoordelijk waren voor transport van het virus over heel grote afstanden. De surveillance onder wilde vogels die we met vogelringers en eendenkooikers hebben opgezet, geeft informatie of vogels een infectie hebben doorgemaakt en overleefd, maar ook of er gezonde vogels rondvliegen die andere vogels kunnen besmetten. We zien nu eigenlijk een patroon, waarin we steeds nieuwe golven van uitbraken van verschillende varianten van dezelfde H5 terug zien keren in verschillende vormen. In 2016-2017 leidde dat tot massale sterfte bij kuifeenden, later smienten, en vervolgens ook bij roofvogels. Vanaf 2021 zien we weer sterfte bij heel andere vogelsoorten: grote sterfte bij brandganzen, maar ook in steltlopersoorten en vervolgens kwam daar de H5N1 overheen die tot grote sterfte leidt bij meeuwen en met name grote sterns. We lopen dus steeds achter de feiten aan, omdat het virus steeds in nieuwe varianten opduikt en andere vogelsoorten infecteert. De werkgroep AI-impact probeert terreinbeheerders nu te adviseren hoe ze zieke vogels kunnen tellen en veilig ruimen. Het is heel zinvol om karkassen regelmatig te rapen en af te voeren, vooral aan het begin van het seizoen, zodat de besmetting zich niet verder kan verspreiden. Verder is het belangrijk dat we de risicosoorten waarbij nog geen besmetting is opgetreden heel zorgvuldig monitoren, zodat we het direct zien als sterfte optreedt en kunnen handelen.’
Ron Fouchier, viroloog en griepexpert bij Erasmus MC in Rotterdam
‘Laag pathogene vogelgriepvirussen springen veelvuldig over van wilde watervogels naar pluimvee, varkens, zeezoogdieren en paarden, dat is allemaal heel normaal. Ze springen zelden over naar mensen, omdat mensen maar weinig in direct contact komen met excrementen van vogels. Dus was de regel lange tijd dat ze altijd via varkens bij mensen komen. Griepvirussen mengen zich in varkens, maar ook mensen kunnen als mengvat optreden. Tot nu toe zijn er wereldwijd 873 gevallen van H5N1-griep bij mensen gemeld en daarvan zijn er 458 overleden. Hierbij zijn alle milde en asymptotische infecties gemist, waardoor we het aantal echte infecties niet kennen.
In Nederland zie je nu al meldingen van besmettingen bij zoogdieren: voor achttien vossen, zeven bunzings, zes steenmarters, twee dassen, een otter en een grijze zeehond. Ook dat is een topje van de ijsberg. Er is ook al transmissie tussen zoogdieren, bij zeehonden in de Verenigde Staten, nertsen in Spanje en zeeleeuwen in Peru. Daarmee lopen we het risico dat zich virusvarianten ontwikkelen die makkelijker zoogdieren infecteren. Zorgwekkend, maar het goede nieuws is dat we weten op welke mutaties we moeten letten. Volgens de huidige risicobeoordeling is de kans op en impact van een pandemie door H5N1-varianten die nu circuleren nog relatief laag. Het gastheerbereik is nog zeer vogelspecifiek, maar het contact met mensen is nog nooit zo hoog geweest en ze circuleren nu ook in nieuwe gebieden. Er is geen reden tot paniek, maar wel voor waakzaamheid. We moeten blijven monitoren. We moeten informatie over virusdata wereldwijd delen en onze pandemie-draaiboeken nog eens goed doorlopen op what-if-situaties. Wat doen we als er straks een griepvirus in onze varkensstapel gaat circuleren? Het is vooral nodig om over rare scenario’s na te denken.’