Ecoloog Karin Albers: ‘Meer natuur in bebouwd gebied is belangrijk als we biodiversiteitsverlies willen tegengaan.’

In haar boek Iedere straat verdient natuur geeft ecoloog Karin Albers handvatten voor het realiseren van een natuurinclusieve samenleving. ‘De weg naar een groene leefomgeving zit vol hobbels en kuilen.’

‘Het zit lang niet bij iedereen goed tussen de oren, maar een natuurrijke leefomgeving maakt mensen gezonder, productiever en gelukkiger, dempt de effecten van klimaatverandering en zorgt voor waardevermeerdering. Bovendien is meer natuur in bebouwd gebied belangrijk als we biodiversiteitsverlies willen tegengaan. Genoeg voordelen dus’, vertelt ecoloog Karin Albers. ‘Gemeenten zien dat tegenwoordig gelukkig ook: hun natuurinclusieve ambities zijn de laatste jaren sterk verbeterd en zelfs goed te noemen. Helaas gaat het in de praktijk alsnog vaak mis.’

Albers schreef mede daarom het boek Iedere straat verdient natuur, dat afgelopen november verscheen. Daarin richt ze zich tot iedereen die vakmatig betrokken is bij het vergroenen van bebouwd gebied: van bestuurders en stedenbouwkundigen tot ontwerpers en beheerders. ‘De weg naar een groene leefomgeving zit vol knelpunten. Budgetten zijn krap, er zijn veel ogenschijnlijk conflicterende belangen en door de hoeveelheid regels en informatie zien velen door de bomen het bos niet meer.’ De focus van haar boek ligt daarom vooral op de aanpak en het proces: hoe komt men tot echt natuurinclusieve dorpen en steden?


‘Eigenlijk is het boek een bundeling van mijn ruim 25 jaar lange ervaring als landschapsecoloog binnen bebouwd gebied’, vertelt Albers, die in 1996 haar eigen adviesbureau Ecologica oprichtte. Zo’n vijf jaar geleden maakte ze een carrièreswitch en begon ze met het geven van cursussen en presentaties om organisaties en mensen in beweging te krijgen om weloverwogen natuurinclusieve keuzes te maken. ‘Om te voorkomen dat een goed voornemen eindigt in twee nestkastjes en een vlinderstruik.

‘De decibelcratie viert hoogtij, hoor ik van gemeenten terug’

‘Het draait vaak om de juiste kennis. Neem het gebruik van zaadmengsels voor de ontwikkeling van bloemrijke vegetatie. In de ontwerpfase van een project gaat het dan meestal nog wel goed en kiest men bijvoorbeeld voor een mooi divers mengsel van inheemse soorten. Maar tijdens de realisatie kan het gebeuren dat het zaadmengsel tijdelijk niet beschikbaar is of duurder is dan gedacht. Een aannemer kiest dan al snel voor een goedkoop alternatief met exoten en bloemen zonder nectar of stuifmeel. Als een toezichthouder dan niet de juiste kennis heeft, wordt dat makkelijk goedgekeurd.’

Een ander voorbeeld waar groen beleid en uitvoering mijlenver uit elkaar staan, is de IJboulevard achter Amsterdam Centraal. ‘Dat is een grote woestijn van steen, zonder één sprietje groen, terwijl het wel te boek staat als een natuurinclusief project.’ Volgens Albers komt dat doordat de groene maatregelen onder de waterlijn zijn genomen. ‘Dat is natuurlijk fantastisch, want bevordering van biodiversiteit in het water wordt vaak vergeten, maar er is daar zoveel meer mogelijk.’

Gazonnetjes
Het laat zien dat esthetiek en functionaliteit kunnen botsen met natuur en biodiversiteit. Oftewel: mensen houden doorgaans van strak en kaal, met lange zichtlijnen. Van gazonnetjes, niet van rommelige bermen met lang gras. Toch kunnen die twee uitersten goed samengaan, meent Albers. ‘Je kunt prima een stadspark hebben met dicht bij de huizen nette paden en strak gazon, maar met natuurlijke en ruigere vegetaties daar verder vandaan – er zijn genoeg voorbeelden waarbij zo’n combinatie als geheel klopt en waar vooral genoten en weinig tot niet geklaagd wordt.’ Dat klagen van burgers is volgens Albers overigens een heikel punt. ‘De decibelcratie viert hoogtij, hoor ik van gemeenten terug. Wat ik daarmee bedoel, is dat mensen die het hardst schreeuwen hun gelijk vaak krijgen. Ik zie regelmatig dat natuurinclusieve keuzes binnen de bebouwde kom volledig worden omgegooid, omdat er twee klagende bewoners zijn. Daar moeten we echt tegen ageren, want het overgrote deel dat wel tevreden is hoor je niet. Anderzijds speelt communicatie hier een cruciale rol: een mooi bordje met ‘dit lange gras is bedoeld voor bijen en vlinders’ kan al het verschil maken.’

Hoewel de natuurinclusieve ambities van gemeenten vrij hoog zijn, constateert Albers toch dat natuur vaak als eerst het onderspit delft. ‘Voor natuur zijn er ook geen harde normen, zoals dat wel het geval is voor parkeren of geluid en waarbij de randvoorwaarden dus duidelijk zijn. Ik geef toe: dat is voor natuur natuurlijk veel lastiger, want het bevorderen van de biodiversiteit is maatwerk en verschilt per project. Toch zijn er genoeg manieren om een natuurdoel hard te maken in een gemeente, bijvoorbeeld door te werken met een puntensysteem of doelsoorten. Eigenlijk zou iedere gemeente minstens een ecoloog in dienst moeten hebben. Dat is gelukkig ook steeds vaker het geval, vooral bij de grote steden is dit gemeengoed. Het is tijd dat alle kleine gemeenten volgen. Al hebben ze wel een uitdaging, want voor het eerst in mijn loopbaan is er een gebrek aan ecologen.’

Kabinet
Al met al hebben we voor natuurinclusieve ontwikkelingen de wind redelijk in de rug, vertelt Albers. ‘Bij aannemers lopen ecologen rond, organisaties zijn steeds beter te overtuigen van het belang van een groene omgeving en op lokaal niveau is de ambitie steeds groter – daar is ook de meeste winst te halen. Maar op landelijk niveau staat het er niet goed voor: met dit kabinet ben ik bang dat we echt een stap terug zetten. Met de gemeentelijke bezuinigingen in het verschiet zal de natuur niet buiten schot blijven. Gelukkig ben ik een rasechte optimist: de natuur is ontzettend veerkrachtig, waardoor kleine of simpele keuzes grote impact kunnen hebben. Spontaan en natuurlijk groen is gelukkig ook goedkoper dan strak cultuurlijk groen.’