Elsbeth Stassen, hier omringd door portretten van Wageningse oud-hoogleraren: 'Kern van het probleem is het te intensief houden van dieren.'

De intensivering van de veehouderij moet stoppen, meent hoogleraar dier en welzijn Elsbeth Stassen. ‘Anders zitten we over een paar jaar weer met een nieuwe crisis.’

 

'Strengere eisen voor stikstofuitstoot in de veehouderij en het mogelijk opkopen van kleine bedrijven is niet de oplossing voor het stikstofprobleem. Sterker nog, het werkt verdere intensivering van de sector juist in de hand: het stimuleert grotere spelers nog meer dieren per bedrijf te houden. Dat is een grote fout. Er moet een nieuwe balans komen waarbij het kringloopboeren centraal staat met meer oog voor de individuele behoeften van het dier. Dat is iedereens – wetenschappers, boeren, consumenten – verantwoordelijkheid, maar vooral die van de overheid die daarin het voortouw moet nemen met stimuleringsmaatregelen. Als die overgang goed verloopt, betekent dat een stuk minder dieren per bedrijf met een goed inkomen voor de veehouder, en hoeven er nauwelijks veehouders hun bedrijf op te geven.’

 

Zo zet Elsbeth Stassen de kernboodschap van haar afscheidsrede uiteen een dag voordat ze die op 21 november uitspreekt bij Wageningen University & Research. De hoogleraar dier en samenleving zag sinds haar afstuderen in 1971 als dierarts de omgang met dieren in de samenleving sterk veranderen. ‘Hoewel dieren in de jaren vijftig al grote emotionele en financiële waarde vertegenwoordigden, ontstond pas in de jaren tachtig het besef dat het wezens zijn met gevoelens’, aldus Stassen. En met dat besef kwam de morele verplichting bij te dragen aan hun welzijn.

 

Omvorming
‘Dat komt paradoxaal genoeg mede door de intensivering van de veehouderij die zo’n zeventig jaar geleden van start ging’, vertelt Stassen. ‘Men zette na de oorlog massaal in op het produceren van voldoende voedsel van hoge kwaliteit voor iedereen, en voor een betaalbare prijs. Met een hele set maatregelen en vergunningen stimuleerde de overheid met groot succes de productie van vlees, vis, eieren en melk. Hoewel deze complete omvorming van de veehouderij een geweldige prestatie was voor alle betrokkenen, kwam de keerzijde ervan in de decennia daarna geleidelijk boven water, en daarmee ook meer bewustwording van onze omgang met dieren.’

 

Calamiteiten
Stassen doelt met die keerzijde bijvoorbeeld op calamiteiten als staartbijten bij varkens, verenpikken bij kippen en het massaal ruimen van – ook gezonde – dieren door varkens- en vogelpest. ‘Het zijn stuk voor stuk symptomen van verlies van veerkracht in het veehouderijsysteem en te weinig oog voor de soortspecifieke behoefte van dieren. Koeien hebben ruimte nodig om een groot deel van de dag te kunnen liggen om te herkauwen. Varkens zijn exceptioneel slim en moeten kunnen exploreren en wroeten. Die natuurlijke drang krijg je er niet uit, die moet je juist benutten. Hoewel er steeds meer aandacht voor is, gebeurt dat nu echt te weinig.’

 

‘Er moet een nieuwe balans komen waarbij het kringloopboeren centraal staat’


De veerkracht is daarmee uit het systeem, meent Stassen, wat een veehouderij naar de rand van een kantelpunt duwt. ‘Beknibbel op dierenwelzijn en er kan bij het minste of geringste verstoord gedrag ontstaan, een nachtmerrie voor veehouders. Wanneer het staartbijten en verenpikken eenmaal is begonnen, is er geen weg meer terug. Zoals een ecosysteem dat onder druk plotsklaps omslaat. En dus gaan de staarten en snavelpunten eraf. Het is allemaal symptoombestrijding zonder naar de kern van het probleem te kijken: het te intensief houden van de dieren. Als we die intensivering niet nu een halt toeroepen en meer veerkracht gaan inbouwen, zitten we over een paar jaar weer met een nieuwe crisis. Zo gaat het eigenlijk al sinds de jaren tachtig.’

 

Concurreren
De boeren zelf zijn daar volgens Stassen lang niet alleen debet aan. ‘Sterker nog, veehouders hebben het de afgelopen decennia ontzettend goed gedaan. Ze moesten steeds vaker concurreren met andere landen die tegen veel lagere kosten kunnen produceren, terwijl er in ons land ook allemaal wet- en regelgeving rondom vervuiling en dierenwelzijn ontstond. Keer op keer worden boeren met nieuwe maatregelen geconfronteerd. Dat is voor een doorsnee veehouder in Nederland nauwelijks vol te houden.’

 

Verantwoordelijk
Wie is er dan verantwoordelijk? Niemand, meent Stassen, en iedereen. Ze ergert zich dan ook dat iedereen beschuldigend met de vinger naar elkaar wijst: boeren, consumenten, wetenschappers en de overheid. ‘Je kunt moeilijk consumenten de schuld geven.

 

Buiten het feit dat 70 procent van de vleesproductie voor export is, ziet een groot deel van de mensen door de hoeveelheid keurmerken en ‘duurzame’ productmarketing door de bomen het bos niet meer. En dat onderzoek zich vooral richt op het nog efficiënter maken van de sector is ook niet gek: dat was jarenlang ook het hoogste doel.

 

Veerkracht
‘We moeten daarom de balans herstellen en inzetten op meer veerkracht en kringlopen in het systeem. Hoewel iedereen zijn verantwoordelijkheid daarin moet nemen, speelt de overheid natuurlijk een sleutelrol. Zij moeten stapsgewijs gaan sturen met stimuleringsmaatregelen voor boeren, maar bijvoorbeeld ook met meer financiering voor onderzoek naar kringlooplandbouw. Het is onvermijdelijk om te veranderen, maar de overheid lijkt zich daar nog niet van bewust. Met de reeks voorgestelde maatregelen om de stikstofcrisis te beteugelen, dreigen we nu weer met verkeerde oplossingen te komen.’