De Japanse reuzenkrab (Macrocheira kaempferi) kreeg zijn wetenschappelijke naam van Coenraad Temminck, de eerste directeur van het toenmalige Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. Foto: Naturalis.

 

 

Grasduinen langs 42 miljoen objecten in de collecties van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie – Naturalis, 1820 – 2020

 

Aflevering 16: Kreeft- en spinachtigen, en veelpotigen

 

COLLECTIE: Crustacea, Chelicerata en Myriapoda
AANTAL EXEMPLAREN: circa 231 duizend (registraties)
TOPSTUK: de Japanse reuzenkrab (Macrocheira kaempferi)
AANTAL HOLOTYPES: circa 2.800 (volgens BioPortal)
BEHEERDER: Bram van der Bijl en Jeroen Goud

 

 

‘We hebben niet alleen te maken met tweehonderd jaar verzamelwoede, maar ook met tweehonderd jaar aan verandering in vormgeving van flessen en potjes, waarin alles is opgeborgen. Het oogt rommelig, maar het is onbegonnen werk om de hele collectie over te zetten in uniforme potjes. Het is gevaarlijk om te denken dat je alles wel even snel kunt veranderen’, zegt collectiebeheerder Bram van der Bijl. Hij voert samen met zijn collega Jeroen Goud het beheer over de schelpdieren, koralen en sponzen en heeft door herschikking ook de collecties kreeftachtigen, spinachtigen en veelpotigen ‘erbij gekregen’. ‘Dat zijn heel veelzijdige koninkrijken, want tot de kreeftachtigen behoren naast krabben, ook garnalen, pissebedden en zeepokken. Bij de Chelicerata of gifkaakdragers zitten spinnen en zeespinnen, maar ook schorpioenen, degenkrabben en teken. De duizend- en miljoenpoten komen er ook nog bij, dus tel uit je winst. Wij heersen over vrijwel alle ongewervelden, uitgezonderd de insecten’, glimlacht Van der Bijl.

 

Reuzenkrabben
Een zeer klein deel van deze collecties wordt droog bewaard, maar het grootste deel in potten op alcohol in meerdere depots in de collectietoren. ‘Een klein deel staat op de eerste verdieping, het droge deel op de twaalfde, een groot deel van de alcoholexemplaren op de achttiende en op de veertiende’, somt Van der Bijl op. ‘We reizen heel wat af met de lift.’ In een van de depots staan op een kast enkele enorme Japanse reuzenkrabben. ‘Dat zijn spinkrabben en de grootste krabben die we in huis hebben. De eerste exemplaren hiervan zijn nog door Von Siebold in Japan verzameld en beschreven door Temminck, de eerste directeur van het toenmalige Rijksmuseum van Natuurlijke Historie.’

 

Twee potten met reuzenzeepissenbedden (Bathynomus giganteus, links), een pot met een stuk bultrughuid met de zeepok Coronula diadema die op zijn beurt is bezet met geoorde eendenmossels of gesteelde zeepokken (Conchoderma auritum) en (uiterst rechts) een hele pot met Coronula diadema-zeepokken vergroeid op stukjes bultrughuid, die de RMNH-directeur Willem Vervoort eigenhandig in 1946 verzamelde op het Nederlandse walvisfabriekschip Willem Barendsz I. Foto: Moebius.

 

Hij loopt langs rijen stellingkasten die vol staan met allerlei potten met krabben, garnalen, kreeftjes en schorpioenen. Aan de etiketten zijn de hofleveranciers te herleiden: ZMA staat voor Zoölogisch Museum Amsterdam en RMNH voor Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Niet veel ruimte innemend, maar wel talrijk is de verzameling mijten en watermijten op objectglazen. ‘Watermijten dienen te worden bewaard in Koenike-vloeistof, een mengsel van glycerol, ijsazijn en demiwater’, weet Van der Bijl. ‘En spinnen kun je beter niet droog bewaren en opprikken zoals insecten. Spinnen bewaar je bij voorkeur op alcohol, want aan een uitgedroogde spin valt weinig meer te zien.’