Experiment met een rat in een doolhof. Foto: ImageSelect

 

Hoewel proefdiergebruik onmisbaar is voor veel onderzoek, blijft de politiek inzetten op een verdere afbouw ervan. Is dat wel wenselijk?

 

Hoe kan het proefdiergebruik in Nederland verder worden afgebouwd? Dat was de insteek van een overleg op 12 november van ministers Van Engelshoven en Schouten met de Kamer. Maar terwijl de druk vanuit Europa en Den Haag toeneemt, is er ook een groeiende groep onderzoekers die aangeeft dat de grenzen van die afbouw inmiddels wel in zicht zijn. In een essay van 21 september in Current Biology slaan 82 Nederlandse onderzoekers met verschillende achtergronden en van verschillende universiteiten de handen ineen, en betogen: diergebruik is essentieel voor de vooruitgang van menselijke en veterinaire gezondheid. Daarmee dringt zich de vraag op: in hoeverre zijn dierproeven eigenlijk nog verder af te bouwen?

 


 

Judith Homberg, hoogleraar translational neuroscience aan het Radboudumc en laatste auteur van de Current Biology -publicatie

‘Het is een flink karwei om de ethische goedkeuring voor mijn cognitie- en gedragsonderzoek aan ratten rond te krijgen. De administratieve druk is hoog, waardoor er minder tijd is voor de experimenten en de kwaliteit afneemt. De Kamer wil proefdieren het liefst helemaal afschaffen, maar in mijn vakgebied is dat waarschijnlijk onmogelijk. Er wordt gewerkt aan alternatieven zoals organoïden, maar in-vitro gekweekte mini-organen zijn niet in staat om gedrag te produceren. Hiervoor is een levend organisme nodig waarin organen en lichamelijke functies samenwerken.

 

‘Wel kan ik mij voorstellen dat er meer data uit één dier gehaald kan worden. Maar daar moet dan wel investeringsruimte voor zijn. Nu wordt de weg naar verandering al ingezet, zonder dat er een gelijkwaardig alternatief voorhanden is. ‘Met het essay in Current Biology wilde ik een keer de krachten van onderzoekers uit verschillende vakgebieden bundelen. Om een keer gehoord te worden en te laten zien hoe onmisbaar dierproeven zijn in zowel medisch als fundamenteel onderzoek.’

 


 

Kees van Oers, buitengewoon hoogleraar animal personality NIOOKNAW en co-auteur van de Current Biology -publicatie

‘De focus ligt nu erg op het afbouwen van dierproeven en niet zozeer op het verfijnen ervan. Jammer: werken met levende organismen die natuurlijk gedrag vertonen, is voor ecologen essentieel om dieren in interactie met hun omgeving te begrijpen. Maar door de hoge druk vanuit de politiek is dat steeds lastiger.

 

‘Vergunningen krijgen om alleen al een kleine zender op een vogel te mogen plaatsen kost veel tijd en geld. Die extra energie had ook gestoken kunnen worden in het ontwikkelen van innovatieve technologieën – en daarmee minder invasieve alternatieven. De huidige regelgeving omtrent dierproefgebruik vertraagt – naast het oplossen van belangrijke ecologische vraagstukken – dit hele proces.

 

‘En we moeten realistisch zijn: het volledig afbouwen van proefdiergebruik gaat zeker niet binnen tien of vijftien jaar lukken. Begrijp me niet verkeerd: juist ecologen willen dolgraag het welzijn van dieren verhogen en meedenken over het terugdringen van proefdiergebruik. Maar daarvoor moet wel de polarisatie uit het debat: politiek, maatschappij en wetenschap moet elkaar beschouwen als bondgenoten.’

 


 

 Merel Ritskes-Hoitinga, hoogleraar evidence-based laboratory animal science bij het Radboudumc

‘Dat de daling van het aantal dierproeven al een aantal jaren is gestagneerd tot zo’n 450 duizend per jaar, heeft te maken met de ratrace waarin wetenschappers zich bevinden: de druk om te publiceren is hoog en de competitie heftig. Zo rollen wetenschappers van de ene dierproef in de andere, zonder dat er tijd is voor reflectie. Als gevolg zie ik veel publicaties voorbij komen die geen melding maken van basale wetenschappelijke uitgangspunten zoals blinding , randomisation , en power size calculations .

 

‘Idealiter nemen én krijgen onderzoekers meer voorbereidingstijd: doe een fatsoenlijke literatuurstudie en kom beslagen ten ijs. Dat leidt tot implementatie van de drie v’s – vervangen, verminderen, verfijnen –, goede onderbouwing met wetenschappelijk bewijs rond een diermodel of vervangend alternatief, en voorkomen van onnodige duplicatie.

 

‘De frustratie rondom de administratieve rompslomp vind ik begrijpelijk, maar onderzoekers zouden daarvan minder last ondervinden wanneer ze nog vóór de aanvraag van goedkeuring van een dierproef beter onderzoek zouden doen naar en nadenken over de reeds beschikbare kennis en mogelijke alternatieven.’

 


 

 Henk Smid, voorzitter Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad)

‘Het NCad heeft in 2016 het eerste advies uitgebracht met concrete aanbevelingen om de transitie naar innovatief proefdiervrij onderzoek te versnellen. Hoewel die transitie niet op alle wetenschapsgebieden even snel zal verlopen, moeten we toch met z’n allen blijven werken aan de Streefbeelden Proefdiervrij Onderzoek.

 

‘Jonge onderzoekers moeten zich daarom gestimuleerd voelen om onderzoek te doen naar alternatieven. Haal daarom niet geld weg, maar voeg juist geld toe voor deze vernieuwing.

 

‘Wij moeten dit met met z’n allen doen, en daarbij respecteren dat de ene discipline sneller een transitie kan doormaken dan de andere. Het NCad heeft nooit aangegeven dat het uitfaseren van alle dierproeven in 2025 mogelijk is. Het is belangrijk dat er in elke discipline ambitie is op proefdiervrije innovatie. Dat komt ook de kwaliteit van onderzoek ten goede.’

 


 

 Sjaak Neefjes, hoogleraar chemische immunologie aan de Universiteit Leiden en bestuurslid van de KNAW

‘Ik vind het prima om geen dierproeven te doen, maar laat politici dan maar eerst met een wet komen waardoor ik middelen uit het lab direct in de aderen van een patiënt mag spuiten. Met andere woorden: voor het gros van biomedisch onderzoek zijn dierproeven gewoon onmisbaar. En anders mag de politiek zelf aan patiëntenverenigingen gaan uitleggen waarom geneesmiddelenontwikkeling vanwege proefdierafbouw niet door kan gaan.

 

‘Ik word er eerlijk gezegd moe van dat dit een alsmaar terugkerend punt is. Wetenschappers zijn geen sadisten die per se muizen willen pesten, we gaan er heel zorgvuldig mee om. En als er alternatieven zijn, dan grijpen we die; dierproeven zijn immers intensief en duur. Maar voor veel ziekten is er geen alternatief. Het afweersysteem, de hersenen maar ook vermoeidheid en depressie zijn zonder proefdieren niet te meten. Ik heb nog nooit depressieve cellen of organoïden gezien, en denk niet dat ‘depressie-on-a-chip’ mogelijk is. Óf we moeten accepteren dat dierproeven noodzakelijk blijven óf de politiek moet aangeven dat deze ziekten geen oplossing behoeven. En laat het ze dan ook aan de patiënt uitleggen.’