Door Aafke Kok - Foto: A. Rutenfrans - 12-11-2022 - Ecologie

Hoogleraar invasiebiologie Rob Leuven: ‘Door een invasie te volgen kun je veel leren over hoe een systeem werkt en welke processen belangrijk zijn.’
Rob Leuven put bij zijn afscheid als hoogleraar invasiebiologie hoop uit voorbeelden van ecosysteemherstel, en pleit voor meer aandacht voor het vakgebied.
In de werkkamer van hoogleraar invasiebiologie Rob Leuven op de Radboud Universiteit hangt een prikbord vol krantenartikelen waarin hij aan het woord is over de impact van invasieve soorten. Leuven: ‘Je kunt de boodschap niet vaak genoeg verkondigen. Het uitdragen van valide kennis is nodig om grote crises aan te pakken. Daar ligt ook een rol voor onderwijs. Wat dat betreft zou ik een oproep willen doen aan de docenten onder de Bionieuws-lezers. Er staan inmiddels wel verhalen over invasieve exoten in de lesboeken, maar dat gaat dan vaak over bijvoorbeeld de invasieve reuzenpad in Australië. Terwijl er meer dan genoeg casussen in Nederland zijn, zoals watercrassula of zwartbekgrondel.’ Dit interview zal hier niet meer komen te hangen; Leuven sprak 28 oktober zijn afscheidsrede uit en ruilt deze kamer voor zijn werkkamer thuis.
‘Het zit nog niet genoeg bij de mensen tussen de oren’, betoogt Leuven. ‘Onlangs nog was er, terecht, veel aandacht voor het WNF-rapport over de wereldwijde achteruitgang van dierpopulaties. Mediaberichten noemen dan wel klimaatverandering en habitatdegradatie of -versnippering, maar de rol van invasieve soorten heb ik nergens expliciet langs zien komen. Terwijl die op de vierde plaats staan als oorzaak van achteruitgang bij beschermde en bedreigde soorten.’
Opvlammen
Toch is Leuven geen doemdenker. Ook zijn afscheidsrede start hij met een hoopvolle anekdote. ‘Zelf zag ik mijn eerste aalscholver op 28-jarige leeftijd, tijdens een excursie op het Naardermeer. Als je nu langs de Waalkade zit kost het nauwelijks moeite om een aalscholver te spotten. Ik put hoop uit zulk populatieherstel. In mijn studietijd was de Rijn een soort open riool zonder natuurlijke uiterwaarden, dat is flink verbeterd.’ Nog een – enigszins – hoopvolle herinnering: op 1 november 1986 is Leuven net aan het werk voor Stichting Natuur en Milieu als de Sandoz-ramp zich voltrekt. Een chemische fabriek in Basel vliegt in de fik, waarna met het bluswater allerlei bestrijdingsmiddelen de Rijn in stromen. ‘Meestal zie je bij zo’n ramp de maatschappelijke verontwaardiging gauw opvlammen, waarna het weer uitdooft en er eigenlijk weinig of niets gebeurt’, zegt Leuven met een verwijzing naar de titel van zijn afscheidsrede, ‘Opvlammen en uitdoven: exoten verrassen’. ‘Dat gebeurde bij de Sandoz-ramp gelukkig niet. Alle oeverstaten stemden in met een ambitieus Rijnactieprogramma en het herstel in de Rijn voltrok zich spoedig. Alleen zag je wel dat zich in de lege niches uitheemse soorten vestigden.
‘Exoten an sich zijn niet een probleem. Invasieve soorten wel. Het gaat niet om de herkomst, maar om het gedrag. Of dat gedrag ongewenst is omdat ze bijvoorbeeld inheemse soorten verdringen, bepalen mensen: de natuur vindt z’n weg wel, ook als je alles z’n gang zou laten gaan. Dan ziet de wereld er uiteindelijk wel overal hetzelfde uit. De gelijkenis tussen de Waal en bijvoorbeeld de Yangtze is nu al behoorlijk groot. We hebben hier de Chinese wolhandkrab, de Aziatische korfmossel, de toegeknepen korfmossel en zo kun je wel even doorgaan.’
‘De maatschappelijke verontwaardiging ontstaat vaak ook pas halverwege de groeicurve’
Preventie
Bij de aanpak van invasieve exoten is volgens Leuven een ding het allerbelangrijkst: ‘Preventie, preventie, preventie. De toestroom van invasieve soorten verminderen, daar moeten we alles aan doen. Helemaal voorkomen zal echter niet lukken. Ik pleit voor een systeemgerichte benadering: ecosystemen weerbaar maken, zodat exoten zich niet zomaar vestigen, en veerkrachtig, zodat ze een stootje kunnen hebben als dat toch gebeurt. Dat kan ook in intensief gebruikte ecosystemen als grote rivieren, bijvoorbeeld door langzamer stromende oevergeulen te creëren met langsdammen, waar inheemse soorten minder last hebben van intensieve scheepvaart.
‘Het lastige bij invasieve soorten is dat je er het makkelijkst wat aan kunt doen als organismen net binnen komen, dan zijn het er nog niet zoveel. Alleen heb je op dat moment ook de minste kennis nog over wat zo’n soort doet in een ecosysteem. De maatschappelijke verontwaardiging ontstaat vaak ook pas halverwege de groeicurve.’ Om op tijd in te grijpen ziet Leuven een belangrijke rol voor burgerwetenschappers. ‘Zij kunnen enorm helpen met bijvoorbeeld waarnemingen.’
Casussen
Ook voor ‘gewone’ wetenschappers is er nog genoeg te doen in de invasiebiologie. ‘Invasiebiologie is eigenlijk experimentele ecologie in het veld. Het levert prachtige casussen op. Door een invasie te volgen kun je veel leren over hoe een systeem werkt en welke processen belangrijk zijn. Als je weet waarom soorten opvlammen en uitdoven, heb je ook weer aangrijpingspunten voor beheer. Ook voor genetici en evolutiebiologen zijn invasies interessant, welke aanpassingen zie je bijvoorbeeld bij inheemse soorten na de komst van een exoot?’
Toch is Leuven vooralsnog de enige hoogleraar invasiebiologie in Nederland, en een opvolger van de leerstoel is er niet. ‘Daar baalde ik in eerste instantie wel van. Uiteindelijk heb ik er wel vertrouwen in dat de invasiebiologie nu goed is ingebed bij verschillende collega’s. Tegelijk hoop ik nog wel mee te maken dat er meer hoogleraren invasiebiologie worden aangesteld. Ik stop dan wel, maar ik hoop van harte dat dit vakgebied in Nederland niet uitdooft!’