DOOR GERT VAN MAANEN - ILLUSTRATIE: ANNEMARIE ROOS - 27-01-2023 - Biologie

Het wekt een zweem van belangenverstrengeling: redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften die artikelen in hun ‘eigen’ tijdschrift publiceren. Bionieuws dook in het fenomeen ‘zelfpublicatie’.
Ongeveer 12 procent van de redacteuren van een wetenschappelijk tijdschrift publiceert ten minste 20 procent van zijn of haar artikelen in het ‘eigen’ tijdschrift. Voor 6 procent van de redacteuren ligt dat percentage aan ‘zelfpublicaties’ zelfs op 33 procent. Dat blijkt uit een analyse door onderzoekers van de New York University in Abu Dhabi van gegevens van 103 duizend redacteuren (editors), in 1.167 wetenschappelijke tijdschriften en 15 disciplines over een periode van 50 jaar (Nature Human Behaviour, 16 januari). Bionieuws peilde onder wetenschappers of zij dit patroon herkennen uit eigen ervaringen.

Wetenschapsonderzoeker en bibliometrisch consultant Vincent Traag van het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS) van Universiteit Leiden
‘Dat wetenschappers in tijdschriften waarvan ze zelf editor zijn publiceren is bekend en eigenlijk onderdeel van het wetenschapsbedrijf. Wetenschap is nu eenmaal gebaseerd op expertise en het idee dat je beoordeling van de kwaliteit van publicaties via peerreview overlaat aan collega’s die over dezelfde kennis beschikken. Een beperkt aantal toptijdschriften betalen hun eigen editors om het proces van peerreview in goede banen te leiden, maar bij heel veel tijdschriften is dat een vrijwillige taak van een wetenschapper die dat proces vanuit eigen expertise vervult. Het is daarom lastig te beoordelen of 20 procent ‘zelfpublicatie’ zo hoog is, want het hangt ook samen met de breedte en het wetenschapsdomein van het tijdschrift. Het is wel goed dat dit nu gekwantificeerd en zichtbaar is. Uiteindelijk is het een kwestie van ethiek van betrokken editors en richtlijnen van de tijdschriften hoe het in de praktijk uitwerkt. Transparantie, aan collega’s laten zien hoe het proces is verlopen, is het beste instrument om de zweem van belangenverstrengeling weg te nemen. Maar het is een illusie dat je zo alle zorgen kunt wegnemen.’

Gedragsbioloog Joris Koene van de Vrije Universiteit Amsterdam en van 2011 tot 2020 hoofdredacteur van Animal Biology
‘Een vijfde van je publicaties in het tijdschrift waar je zelf editor van bent, dat klinkt mij wel heel veel. Bij mij betekende het redacteurschap van Animal Biology juist dat ik er minder in ben gaan publiceren, omdat het toch raar aanvoelt. Ik heb nog even teruggekeken en afgezien van enkele redactionele bijdragen heb ik in die tien jaar maar één keer zelf een artikel in Animal Biology gepubliceerd. Dat herinner ik me nog goed, want dat ging toen om een special issue over paringsgedrag, waarin ikzelf gespecialiseerd ben. We hadden hiervoor eigenlijk alleen ongeschreven regels, maar er is toen een gasteditor gevraagd om het hele peerpreviewproces rondom dat issue (inclusief mijn publicatie) af te handelen. Ik bleef als hoofdredacteur natuurlijk wel eindverantwoordelijk, maar ik zie dat voorbeeld als een gewone publicatie, geen zelfpublicatie. Voor het publiceren in dit tijdschrift heeft mijn hoofdredacteurschap dus geen verschil gemaakt, maar zo’n taak geeft je wel meer inzicht in het hele proces van publiceren. Het helpt je ook aan een netwerk, omdat je veel contact met auteurs en reviewers legt. Het heeft me in ieder geval geleerd om heel duidelijk te zijn, vooral als artikelen echt onder de maat zijn. Het wekt alleen maar ergernis op en valse verwachtingen als je een slecht artikel naar reviewers uitstuurt. Iedereen is dan beter af als je dat gewoon afwijst en terugstuurt met een duidelijke uitleg waarom.’


Stamcelbioloog en veel-publicist Hans Clevers, nu onderzoeksdirecteur bij de Zwitserse farmagigant Roche en van 2002 tot 2022 groepsleider organoïden bij het Hubrecht Institut, per e-mail
‘Ik zit in de wetenschappelijke editorial board van een aantal tijdschriften (Cell, Cell Stem Cell, Med, EMBO Journal & Molecular Medicine). Deze (top)tijdschriften hebben onafhankelijke professionele editors (die zitten dus niet in de wetenschappelijke editorial board). Deze professionele editors zijn zelf geen actieve onderzoekers meer, en zij zijn degenen die beslissen over het lot van een paper. Als board member beslissen wij nooit over het accepteren of afwijzen van een studie, maar we worden bijvoorbeeld gevraagd als extra peerreviewer van een moeilijk te beoordelen paper, of om mee te denken over de strategie van het tijdschrift. Ik ga dus zeker nooit over het aannemen of afwijzen van onze eigen papers in deze tijdschriften. Dit is een van de vele redenen waarom toptijdschriften die topstatus hebben opgebouwd.
‘Wat zeker wel gebeurt is het volgende: ‘Kleine’ tijdschriften hebben meestal geen professionele editors maar worden op vrijwillige basis gerund door academische onderzoekers (die zelf ook publiceren). Dit zijn de lageimpact-journals van de grote uitgevers, maar ook bijvoorbeeld de journals van wetenschappelijke societies. Dergelijke editors kunnen wel degelijk hun eigen papers of die van bevriende collega’s in ‘hun’ tijdschrift publiceren, op een laagdrempelige manier. Zulke papers worden dan ook wat meewarig bekeken, omdat ze waarschijnlijk geen echte, anonieme peerreview hebben ondergaan. Zoals gezegd, dat zijn niet de tijdschriften waar met ontzag naar gekeken wordt.’

Marien bioloog Sancia van der Meij bij de Rijksuniversiteit Groningen en editor van Marine Biology Research en Arthropoda
‘Ik vind Marine Biology Research een mooi tijdschrift, maar ik heb er nog nooit in gepubliceerd. Toevallig kreeg ik net wel een mail van de hoofdredacteur waarin ze – jaja, een vrouwelijke hoofdredacteur – editors aanspoort met mate eigen publicaties in te sturen. Ook om te laten zien dat je zelf wel achter het tijdschrift staat. Het nieuwe tijdschrift Arthropoda , waarvan ik net editor ben geworden, vraagt de redacteuren ook om eigen artikelen in te sturen om het tijdschrift op de kaart te zetten. Ik ben inderdaad van plan dat voor een artikel te doen. Een andere editor handelt dan natuurlijk het reviewproces af: ik krijg daar niks van te zien. Als ik iets zelf review kies ik er meestal voor dat indieners gewoon mijn naam kunnen zien omdat ik gewoon oprecht en eerlijk kritiek geef. Maar soms, als je weet dat iemand heel competitief is of gewoon slecht tegen kritiek kan, kun je de review beter anoniem doen. Dat maar 14 procent van de editors vrouw is, lijkt me vooral een historische kwestie. Ik krijg genoeg verzoeken editor te worden, maar vind twee tijdschriften het maximum. Je wilt het gewoon goed doen, het is tijdrovend en blijft toch liefdewerk oud papier.’