Als het gaat om ondergraven van essentiële infrastructuur zijn dassen in vergelijking met bevers slechts beginnelingen. Wat moet men doen om te voorkomen dat bevers van knuffelbeestjes tot probleemdieren worden bestempeld?

 

Vanaf half maart legden dassen het treinverkeer bij het Brabantse Esch en het Friese Molkwerum stil. Vanwege het graafwerk van deze beschermde diersoort dreigde het spoor te verzakken. Het woord ‘probleemdier’ deed opgeld in de media en de vraag rijst op of dit ook geldt voor de zo succesvol geherintroduceerde bevers. Hun intensieve graaf-, bouw- en knaagwerk leidt immers soms ook tot wateroverlast en verzwakking van spoortaluds en rivierdijken. Wat is er nodig om te voorkomen dat ze het etiket probleemdier opgeplakt krijgen?

 


 


Elze Polman, projectleider Kenniscentrum Bever en Zoogdiervereniging

‘Het Kenniscentrum Bever is opgericht om kennis uit te wisselen en een duurzaam samenleven met bevers te bevorderen. Het is bewust een initiatief waarin we als Zoogdiervereniging samenwerken met Stowa, Rijkswaterstaat, ProRail, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg. Doordat de beverpopulatie zo sterk is gegroeid, duiken ook meer problemen op. In Limburg zijn de meest geschikte gebieden nu wel door bevers bezet en dan zijn er ook bevers die op pad gaan en zich vestigen op minder geschikte plaatsen vanuit het oogpunt van de mens. We zien veel positieve effecten van bevers op biodiversiteit en waterbeheer, en negeren tegelijkertijd de problemen voor de mens niet. Die kunnen uiteenlopen van omgeknaagde monumentale bomen tot ongewenst gegraaf in spoortaluds of rivierdijken. Tot voor kort was er nog een wildgroei in beverprotocollen, maar dat proberen we landelijk te stroomlijnen. In zo’n beverprotocol zit een escalatieladder die begint met beperkte ingrepen die de toegang van bevers inperken tot in het uiterste geval verwijdering of zelfs afschot. Een complicatie is wel dat je voor ontheffingen bij de provincies moet zijn of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, dus op dertien verschillende plekken. Wij zijn er voorstander van om dat beter te stroomlijnen. We pleiten voor een nuchtere aanpak en vooral van elkaar te leren. Daarbij zien veel waterschappen gelukkig niet alleen de problemen, maar de bevers ook als collega’s in het waterbeheer.’

 


 

Daan Bos, docent wildlife management bij Van Hall Larenstein Leeuwarden en medeauteur Beverbeheerplan Groningen en Drenthe 2021-2025

‘De bever is een zeer relevante ecosysteemingenieur en we onderschatten wat dat precies betekent. De impact van bevers op de omgeving kan echt enorm zijn en dat geldt zowel voor positieve effecten op biodiversiteit, klimaatadaptatie, waterkwaliteit en waterbeheer als mogelijke negatieve effecten voor mensen door het graafwerk in kaden, dijken en andere infrastructuur. Vorig jaar is het treinverkeer tussen Groningen en Assen bijvoorbeeld meerdere keren stilgelegd door het graafwerk van een bever. Prorail, maar ook de waterschappen doen hun uiterste best om dergelijke problemen op een goede manier op te lossen. Met monitoring en inspecties kun je preventief iets doen, maar het blijft onzeker omdat bevers onder de waterspiegel grote gaten graven die je niet altijd van buitenaf ziet. Als die gaten inzakken kan het grote gevolgen hebben voor de veiligheid. Andere vormen van preventie zijn dus cruciaal. In ons beverbeheerplan voor Groningen en Drenthe stellen we voor sterk te sturen op de ontwikkeling van de beverpopulatie en duidelijk onderscheid te maken voor de hoger en lager gelegen gebieden. In vrij afwaterende gebieden leveren bevers vooral meerwaarde, hoewel ze ook daar lokaal kunnen conflicteren met natuurwaarden. In de echt laag gelegen delen zijn de benodigde investeringen en inspanningen voor graafwerende maatregelen wellicht te hoog om aanwezigheid van bevers te tolereren. Dan moet worden overwogen om vestiging van bevers ontmoedigen, ze eventueel weg te vangen of te verplaatsen. Bevers vragen maatwerk.’

 


 

Henne Ticheler, senior adviseur Water en Ruimte en tot voor kort coördinator bevermanagement bij Waterschap Rivierenland

‘De problemen met de das vallen in het niet met die met de bever. Ik denk dat bevers zeker tien keer zoveel problemen veroorzaken en enorme kosten met zich meebrengen aan preventieve en herstelmaatregelen aan infrastructuur. We moeten natuurlijk niet vergeten dat bevers een positief effect kunnen hebben: ze brengen dynamiek in hun leefomgeving. Sinds hun introductie in 1988 zijn bevers aan een ongekende opmars bezig. In de laatste vier jaar is de populatie verdubbeld. Zolang er voldoende water en voedsel beschikbaar is, zal dat doorgaan. Al zie je nu ook dat ze burchten aan het bouwen zijn in kleine slootjes en zelfs in steden als Nijmegen en Tiel. Op zich is er goed te werken met een beverprotocol, kun je netjes de escalatieladder volgen en daar zit uiteindelijk ook afschot bij. Dat blijft wel een tijdrovend en reactief proces. Zelf denk ik dat je gezien de risico’s voor waterveiligheid voor de echt laag gelegen delen in bijvoorbeeld Zuid-Holland, waar het water permanent tegen keringen aan staat, vooraf moet inzetten op nulstandbeheer. Echt voorkomen dat bevers zich daar vestigen en als het toch gebeurt ze verwijderen. We hebben echt onze handen vol aan de bever. Ik was voor twee dagen in de week coördinator bevermanagement en nu zoeken we een fulltime coördinator. Dat zegt al genoeg.’

 


 

Jaap Dirkmaat, directeur Vereniging Nederlands Cultuurlandschap en voorzitter Stichting Das & Boom

‘Psychologisch is er wel een verschil tussen das en bever, want dassen zijn nooit helemaal weggeweest en bevers zijn bewust opnieuw geïntroduceerd. Dat gebeurde ook vanuit een nostalgische hang naar oernatuur waarbij er minder goed is nagedacht dat we dat dus doen in een overbevolkt land waarbij al het water streng gereguleerd is met de inzet van dijken, sluizen, gemalen en watergangen. Bevers handelen vaak haaks daarop. Toen het weer opwaarts ging met dassen hebben we meteen gewaarschuwd dat dat zou kunnen betekenen dat ze op den duur vanuit afgelegen gebiedjes ook oprukken naar de bebouwde omgeving. Als ze dan – bij gebrek aan beter door verlies aan natuurlijk leefgebied – gaan graven in essentiële infrastructuur dan moet je dat zo snel mogelijk aanpakken: linksom of rechtsom. Dat geldt natuurlijk ook voor bevers. Wat je nog vaak ziet is een halfzachte aanpak: eerst een bureau inhuren om een stappenplan te bedenken. Soms is het gewoon beter om door te pakken en voor bepaalde gebieden uit te gaan van nultolerantie. Zeker biologen koesteren graag de wens van oernatuur, maar dat lukt niet op postzegels. We hebben het recht daarop verspeeld door onze welvaart, ons aantal, het dichtste wegennet van de wereld en drie keer per jaar naar het buitenland op vakantie te gaan. Voor meer biodiversiteit in Nederland kan je beter inzetten op een mooi park met heggen en cultuurnatuur. Dat klinkt ook nostalgisch, maar is in ieder geval haalbaar en past bij de maat der dingen.’