Macro-ecoloog Jens-Christian Svenning: ‘In Europa heeft de enorme teruggang in megafauna gezorgd voor een groot verlies aan biodiversiteit.’

‘Door klimaatverandering kunnen we niet meer blind varen op ecologische vuistregels’, meent de Deense macro-ecoloog en biogeograaf Jens-Christian Svenning. Hij bepleit bij rewilding ‘te focussen op grote grazers, omdat die een sleutelrol spelen in de vormgeving van ecosystemen’.

‘Door klimaatverandering betreden we een tijdperk dat letterlijk ongekend voor ons is. In de toekomst moeten we wel tien tot dertig miljoen jaar terugkijken, nog verder dan het Plioceen, om qua temperatuur vergelijkbare voorbeelden van leefomstandigheden te vinden. De hoge temperaturen die we door klimaatverandering al tussen 2100 en 2200 verwachten, vragen om snelle en extreem ingrijpende aanpassingen. Terwijl veel soorten in hun evolutionair aanpassingvermogen juist behoorlijk ingesloten zijn geraakt, zeker op zulke korte tijdschalen. We betreden omstandigheden die we niet kennen uit de geschiedenis van de wetenschap en die zelfs ongekend zijn in de historie van onze beschaving. We hebben urgent kennis nodig om rentmeesters te worden van een biosfeer waarvan we de omstandigheden niet kennen. We kunnen niet meer blind varen op ecologische vuistregels’, zegt de Deense macro-ecoloog en biogeograaf Jens-Christian Svenning (1970) van Aarhus University, die op dinsdag 13 februari de opening verzorgde op de drukbezochte Netherlands Annual Ecology Meeting in Lunteren, die in het teken stond van Bending the curve of biodiversity. Svenning is oprichter van het Center for Biodiversity Dynamics in a Changing World in Aarhus en sinds 2023 directeur van het Center for Ecological Dynamics in a Novel Biosphere in Denemarken.



Perspectief
Om te werken aan biodiversiteitsbehoud of -herstel is volgens Svenning een goed historisch perspectief nodig op de wijze waarop ecosystemen en mens-natuurinteracties zich hebben gevormd. Zo publiceerde hij zeer recent nog een mondiale en kwantitatieve synthese over de effecten van megafauna op ecosystemen, gebaseerd op 297 veldstudies en bijna 6.000 observaties verspreid over zes continenten (Nature Ecology & Evolution, 9 februari). ‘Hierin laten we zien dat vooral wilde grote herbivoren een sleutelrol spelen in het structureren van terrestrische ecosystemen, door hun invloed op bodem, vegetatie en biodiversiteit. Megafauna is daarmee een belangrijke motor achter biodiversiteit en het functioneren van het ecosysteem. Pas sinds het Late Pleistoceen is dat effect grotendeels om zeep geholpen doordat de mens op vrijwel alle continenten de grootste dieren heeft bejaagd en gedecimeerd. Ooit waren er overal olifanten, maar nu kunnen we eigenlijk alleen nog naar delen van Afrika om een glimp van ze op te vangen. Dit is echt een ongebruikelijke situatie. Olifanten kwamen veel voor in Europa, van zo’n achttien miljoen jaar tot tienduizend jaar geleden en van de Middellandse Zee tot ver in het noorden’, aldus Svenning.



‘We kunnen niet meer blind varen op ecologische vuistregels’

‘De soortenrijkdom die we nu nog kennen, danken we aan een evolutionaire historie die gedomineerd werd door megafauna. Evolutionair gezien zijn huidige soorten het resultaat van ecosystemen die al miljoenen jaren bestonden voordat mensen het toneel betraden. De grootste aanslag op de megafauna vond plaats op plekken waar de mens plotseling als een compleet nieuwe soort binnenkwam en de megafauna geen tijd kreeg zich aan te passen. De grootste instortingen aan megafauna in de prehistorie zijn niet toe te schrijven aan klimaatverandering, maar aan demografische ontwikkeling van Homo sapiens ’, aldus Svenning. ‘Een lichtpuntje is het dat we de enorme inkrimp van populaties grote landzoogdieren gedeeltelijk kunnen herstellen door trophic rewilding. De grote nadruk moet dan liggen op echt grote grazers, zoals bizon en wilde veesoorten, omdat die een sleutelrol spelen in de vormgeving van ecosystemen en het bevorderen van lokale diversiteit in planten. Dat komt omdat ze een algemeen dieet hebben, in staat zijn de dominantie van snelgroeiende grassen en houtachtige planten te beteugelen en vaak een rol spelen bij zaadverspreiding’, legt Svenning na afloop van zijn lezing uit.

Vrees
De vrees onder ecologen dat (her)introductie van grote grazers ook ongewenste en negatieve effecten op de flora heeft, is volgens Svenning onterecht. Hij baseert zich hierbij op een meta-analyse van meer dan tweehonderd wereldwijde experimenten waarin de graas- en knaageffecten van megafauna zijn onderzocht, meestal via uitrastering (Science, 2 februari). ‘Hierin vonden we sterke bewijzen dat de impact van grote herbivoren vooral wordt bepaald door hun functionele eigenschappen, niet door hun inheemsheid. Juist de hoge en weinig selectieve consumptie door zware soorten met brede bekken – of ze nu in- of uitheems zijn – bevordert de diversiteit in vegetatie en faciliteert ook kleinere grazers. Omgekeerd heeft een hoge dichtheid aan kleinere herbivoren, zoals herten, vaak een negatief effect op de lokale plantendiversiteit, zelfs als ze inheems zijn.’

Svenning roemt de voortrekkersrol van Nederlandse ecologen bij het uitzetten van grote grazers in natuurgebieden en bij initiatieven als Rewilding Europe. ‘Dat dit ook een vorm van natuurbeheer is die weinig inspanning vraagt, is juist mooi meegenomen. Om de gevolgen van klimaatveranderingen tegen te gaan moeten we werken aan een snelle opschaling van de ruimte voor natuur. Dat kan in dichtbevolkte landen als Nederland en Denemarken door grote grazers in te zetten en natuurgebieden met elkaar te verbinden. Want ook hier kan het een uitdaging zijn om mensen te vinden die actief natuurbeheer willen uitvoeren of ervoor willen betalen. In de minder bevolkte Europese landen raakt het platteland leeg en zijn deze uitdagingen nog groter. Herstel van wilde populaties megafauna zorgt ervoor dat ze spontaan groeien en de landschappen vullen, terwijl ze hun functies uitvoeren.’