THE LAST OF ITS KIND – THE SEARCH FOR THE GREAT AUK AND THE DISCOVERY OF EXTINCTION Gísli Pálsson Hardcover, 292 pagina’s, 26 euro

Victoriaanse wetenschappers zagen uitsterven als een onvermijdelijk fenomeen. Tot twee Britse vogelexperts in IJsland tevergeefs op jacht gaan naar de laatste reuzenalken en hun verslag de ogen opent voor de rol die mensen bij uitsterving spelen.

Het heeft iets tragikomisch. De twee Britse vogelonderzoekers die in 1858 fanatiek in IJsland op zoek gaan naar reuzenalken, in de hoop een paar eieren, skeletten of huiden van deze uiterst zeldzame ‘noordelijke pinguïn’ ( Pinguinus impennis ) aan hun collectie toe te voegen. Een expeditie die totaal mislukt, maar er uiteindelijk toch voor zorgt dat het kwartje valt: mensen zijn als doorgeslagen jagers en verzamelaars hoofdschuldigen aan uitsterving van diersoorten. Uitstervende reuzenalken zetten zo extinctie als een vermijdbaar fenomeen op de kaart en initieerden een nieuw verschijnsel: soortenbescherming.

In The Last of its Kind doet de IJslandse antropoloog Gísli Pálsson levendig en gedetailleerd verslag van de expeditie die eierverzamelaar John Wolley (1823-1859) en dierkundige Alfred Newton (1829-1907) in 1858 ondernemen. Het steile rotseilandje Eldey, voor de kust van Zuidwest-IJsland, is dan de laatste plaats waar in 1844 nog twee exemplaren van de reuzenalk zijn ingezameld. De veel grotere broedkolonie op het verder gelegen rotseiland Geirfuglasker verdween in 1830 door vulkanische activiteit in zee. De reuzenalk – een verwant van alk, zeekoet en papegaaiduiker – was op broedplaatsen door zijn grootte (75 centimeter, 5 kilogram), de prachtig getekende kegelvormige eieren en rudimentaire vleugels een kwetsbare sitting duck . Hun leefgebied bestreek ooit de complete Noordelijke Atlantische Oceaan – inclusief de Middellandse Zee – met broedkolonies voor de kusten van New Foundland, Groenland, Faeröer-eilanden, Schotland en als laatste toevluchtsoord IJsland.


Een ei van de reuzenalk (Pinguinus impennis) in een doosje. Gevonden in 1820 op Funk Island, Canada, uit de collectie van Naturalis.

De expeditie van Wolley en Newton kwam voort uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid én opportunistische verzameldrang, zo blijkt uit de instructies aan een lokale assistent die Pálsson achterhaalde. Voor de expeditie huren ze een team van lokale boeren en vissers in, die bij eerdere expedities succesvol reuzenalk(eier)en hebben verzameld. Omdat weersomstandigheden een bootlanding op Eldey verhinderen, leggen de Britten zich noodgedwongen wekenlang toe op het interviewen van de lokale jagers en verzamelaars. Dit levert de – in Cambridge bewaarde – Gare-Fowl Books op die vol staan met verslagen van ooggetuigen over de (jacht op) reuzenalken. Interessant leesvoer, hoewel Pálsson wel veel heen en weer springt in geografie en chronologie.

Als Wolley al snel na terugkomst overlijdt, legt de enigszins zonderlinge Newton zich eerst fanatiek toe op het beschrijven van de achtergebleven imposante eicollectie (Ootheca Wolleyana, 1864-1902). Als hoogleraar dierkunde in Cambridge ontpopt Newton zich vervolgens tot spreekbuis voor bedreigde diersoorten, terwijl destijds wetenschappers uitsterving juist zien als een natuurlijk proces dat voortdurend zijn gang gaat. ‘Newton was het daar absoluut niet mee eens. Vanuit zijn standpunt hing er een catastrofe in de lucht – tenzij mensen verantwoordelijk handelden en dat op tijd deden’, schrijft Pálsson. Daarom kiest Newton twee wegen: publieksvoorlichting en lobbyen voor jachtbeperkingen en bescherming van bedreigde soorten. Hij groeit hiermee uit tot een pionier in natuurbescherming, die blijkens een toespraak uit 1868 de ‘wrede vernieting’ van met name zeevogels vrij activistisch onder de aandacht brengt: ‘We danken God dat we niet zoals Spanjaarden zijn, die zich verheugen over de wreedheid van stierengevechten. Maar we vergeten de pijn die aan duizenden onschuldige vogels aan onze kust wordt toegebracht, waarbij die van een tiental paarden en stieren in de ring niets voorstelt.’