De Amerikaanse zijdeplant ( Asclepia tuberosa ) is een de onderzochte plantensoorten in het biodiversiteitsexperiment in moerasdenbossen in South Carolina.

 

De biodiversiteit herstelt zich sneller in gebieden die goed verbonden zijn, bevestigen langlopende Amerikaanse experimenten.

 

In een landschap waarin gebieden onderling goed verbonden zijn neemt de soortenrijkdom sneller toe dan wanneer die gebieden gefragmenteerd in het landschap liggen. Uit een langlopend Amerikaans experiment blijkt dat dit in achttien jaar tot 16 procent meer plantensoorten oplevert en er sprake is van een blijvend stijgend effect. ‘Het aantal soorten neemt met een contant tempo toe, wat in de loop van de tijd resulteert in een veel grotere winst in habitats die met stroken verbonden zijn’, zegt bioloog Ellen Damschen van de University of Wisconsin-Madison. Zij is eerste auteur van een Science-artikel van 27 september over een langlopend experiment rond habitatfragmentatie bij de Savannah River in South Carolina. Hier is de soortsamenstelling aan planten gevolgd in tien experimentele landschappen met steeds vier percelen van ieder bijna 1,5 hectare met inheemse moerasdennen (Pinus palustris), die al dan niet verbonden zijn met 25 meter brede en 150 meter lange bosstroken.

 

Habitatfragmentatie
Vergeleken met de controlepercelen bevatten bospercelen met verbindingen na achttien jaar gemiddeld 24 extra plantensoorten. Dit komt volgens de onderzoekers door een gecombineerd effect. ‘We vinden dat de jaarlijkse kolonisatiesnelheid voor 239 plantensoorten in verbonden fragmenten zo’n 5 procent hoger en de jaarlijkse uitstervingsnelheid 2 procent lager ligt dan in niet-verbonden fragmenten’, aldus Damschen. Geen onverwacht resultaat, maar dit levert volgens Damschen wel gedegen bewijs dat het verbinden van landschapselementen inderdaad een goede strategie is voor het behoud van planten- en diersoorten. ‘We weten dat habitatfragmentatie en -verlies de belangrijkste oorzaken zijn van het uitsterven van soorten, daarom hebben we oplossingen voor instandhouding nodig die bestaande soorten kunnen beschermen en verloren leefgebieden kunnen herstellen.’ Tot nu toe gaan veel ecologische studies vooral over de grootte van natuurgebieden. Damschen: ‘We weten dat habitatoppervlak belangrijk is voor biodiversiteit, maar we moeten ook nadenken over het netwerk van het resterende habitat en hoe we kleine percelen opnieuw kunnen verbinden.’

 

Bevestiging
‘De resultaten van dit onderzoek verrassen me niet, maar het is wel mooi dat er nu gedegen experimentele ondersteuning komt voor het belang van verbindingen en het tegengaan van versnippering’, aldus landschapsecoloog Paul Opdam, emeritus hoogleraar landschap en ruimtelijke planning in Wageningen. Hij was nauw betrokken bij de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur en benadrukte rond de eeuwwisseling al het belang van robuuste verbindingen in het versnipperde Nederlandse landschap. Opdam: ‘Dat was al gebaseerd op gedegen theoretisch en empirisch onderzoek naar eilandbiogeografie en de rol van metapopulaties op biodiversiteit. Ook modellen bevestigden dat het moest werken. Het frustrerende is wel dat er in Nederland zelden of nooit geld is om zulke ingrepen ook goed te monitoren. Het zou nog steeds goed zijn om degelijk te onderzoeken wat voor soort verbindingen het beste werken’, aldus Opdam. ‘Dit onderzoek bevestigt dat verbindingen goed zijn voor de natuur en komen – gezien de huidige discussie over de stikstofproblematiek – ook op een goed moment.’