Verstoring van leefgebieden brandmerkt diersoorten en maakt ze weerbaarder voor toekomstige habitatfragmentatie.

 

Diersoorten die in het verleden regelmatig zijn opgeschud door ijstijden, bosbranden, orkanen of menselijke activiteit, zijn minder kwetsbaar voor hedendaagse verstoringen zoals habitatfragmentatie door boskap. En andersom: in gebieden waar de omstandigheden in het verleden relatief stabiel waren, komen drie keer meer soorten voor die gevoelig zijn voor toekomstige verstoringen. Dat concludeert een internationaal team onderzoekers 13 december in Science. Natuurbeheer om de effecten van habitatfragmentatie te verzachten wordt daardoor maatwerk, schrijven ze, dat zich vooral moet richten op gebieden met een groot aandeel diersoorten die kwetsbaar zijn voor verstoring.

 

Versnippering
Ontbossing en de daarmee gepaarde versnippering van leefgebieden is niet een puur modern verschijnsel waar alleen de mens debet aan is. Bosbranden, heftige stormen en ijstijden deden in het verleden al wat de mens vandaag de dag ook met boskap aanricht. Het verschil: boskap is zo grootschalig dat het wereldwijd natuurlijke habitats in rap tempo ingrijpend verandert.

 

De effecten van habitatverlies zijn daarbij onmiskenbaar: dierpopulaties nemen af en soorten sterven lokaal uit, wat een grote bedreiging is voor de biodiversiteit. De effecten van habitatfragmentatie zijn echter minder eenduidig. Onderzoek laat zien dat het voor sommige taxa desastreus is, terwijl het voor andere juist onverwacht positief uitpakt. De hamvraag is nu waardoor die variatie tussen diersoorten en gebieden precies tot stand komt.

 

Stressfactor
De Science-onderzoekers richten zich daartoe op de zogeheten extinction filter-hypothese, die stelt dat historische blootstelling aan een stressfactor de diergemeenschap zodanig filtert dat er alleen soorten overblijven die met die specifieke stressor overweg kunnen. Enerzijds kan dat komen doordat kwetsbare soorten uitsterven, anderzijds doordat soorten door selectiedruk adapteren en zo de stressfactor het hoofd bieden.



‘Soorten in gematigde gebieden zijn niet per definitie weerbaar’



Om de extinction filter-hypothese te testen gebruiken de onderzoekers 73 datasets met in totaal 4.489 soorten, waarvan 2.682 geleedpotigen, 1.260 vogels, 282 reptielen en amfibieën en 265 zoogdieren. Ze delen de verschillende diersoorten daarbij in op een continue schaal die aangeeft in hoeverre een soort gespecialiseerd is in het leven in de kern van een bos of juist aan de randen. Dat noemen ze de edge sensitivity en zou aangeven hoe gevoelig een soort is voor verstoring: hoe dieper in het bos het leefgebied, hoe kwetsbaarder de soort. Vervolgens brengen ze voor elk onderzoeksgebied de mate van historische verstoringen in kaart.

 

Geleedpotigen
Met hun analyse bevestigen ze uiteindelijk de extinction filter-hypothese, met vooral een sterk effect onder geleedpotigen en vogels. Ook genereren ze een kaart die aantoont welke gebieden in de wereld voornamelijk voor verstoringen kwetsbare soorten herbergt. Daar blijkt een sterke breedtegraad-gradiënt in te zitten: in de tropen zitten vooral de kwetsbare soorten, terwijl ter hoogte van Europa en Noord-Amerika vooral de weerbaardere soorten leven.

 

‘Dat is op zich niet echt verrassend’, licht evolutiebioloog Arjan de Visser van Wageningen University, zelf niet betrokken bij het onderzoek, toe. ‘Rond de evenaar zijn habitats van nature minder verstoord en omstandigheden stabieler. Ook de bevestiging van de extinction filter-hypothese is geen openbaring, maar ze maken dit simpele idee nu wel hard met een grote dataset en ingewikkelde analyse. In die zin is het belangrijk en relevant onderzoek, vooral voor natuurbeheerders. Die kunnen nu beter pinpointen waar fragmentatie de grootste invloed heeft en welke gebieden dus prioriteit verdienen. Vanuit evolutionair oogpunt zou het interessant zijn om te achterhalen of het gevonden patroon komt door uitsterving of adaptieve evolutie van soorten; dat laten ze in het midden.’

 

Stootje
Kunnen soorten in gematigde gebieden dus wel tegen een stootje? Niet per se, waarschuwen de onderzoekers zelf in hun publicatie. ‘Soorten in gematigde gebieden zijn niet per definitie weerbaar voor allerlei antropogene veranderingen, en synergistische effecten van verschillende stressoren kunnen nieuwe bedreigingen vormen. Klimaatverandering kan interacteren met habitatverlies en -fragmentatie en zo de adaptieve capaciteiten van soorten verlagen.’

 

Zuivering
Ook de Canadese evolutiebioloog Anna Hargreaves doet nog een duit in het zakje in een begeleidend perspective: ‘Wanneer de extinction filter-hypothese tot stand komt door zuivering van kwetsbare soorten, dan suggereren de resultaten van deze studie een grimmige toekomst voor bosspecialisten in de tropen waar intact bos razendsnel verdwijnt.’ Ongeveer 70 procent van de bossen op aarde is momenteel al maximaal 1 kilometer verwijderd van een bosrand. Dat aandeel zal de komende decennia naar verwachting alleen maar toenemen.