Florida-reuzenmieren verzorgen gewonde nestgenootjes effectief: ze kiezen alleen voor amputatie als dat zin heeft.

Amputeren of alleen schoonmaken? Florida-reuzenmieren (Camponotus floridanus) weten precies welke behandeling gewonde ledematen van hun nestgenootjes nodig hebben. Gaat het om een wond hoog op de poot, dan gaan de mieren over tot amputatie. Bevindt de wond zich laag op de poot, dan kiezen ze voor enkel schoonmaken. Dat is de juiste keuze, en beide verzorgingstactieken zijn ook nog eens behoorlijk effectief, zo concludeert een internationaal onderzoeksteam 2 juli in Current Biology. Mieren met een snijwond in hun dijbeen hebben in hun eentje slechts zo’n 40 procent kans om in leven te blijven. Wanneer ze verzorgd worden door nestgenootjes, stijgt die overlevingskans naar ongeveer 90 procent, blijkt uit labexperimenten.

Voor wonden op een lager deel van de poot geldt voor geïsoleerde mieren een overlevingspercentage van ongeveer 15 procent, terwijl van de verzorgde mieren zo’n 75 procent het redt. Voor die verzorging hebben de C. floridanus-mieren alleen mechanische middelen tot hun beschikking; ze bezitten geen klier die antimicrobiële vloeistof uitscheidt, zoals veel andere mierensoorten. Het is dus een kwestie van de wonden schoonlikken, of amputeren.


INFECTIES

‘Dit is letterlijk het enige geval waarin verfijnde en systematische amputatie door een soortgenoot plaatsvindt in het dierenrijk’, typeert eerste auteur Erik Frank het bijzondere gedrag van de mieren in een persbericht. Amputatie voorkomt dat eventuele infecties zich vanuit de wond naar de rest van het lichaam kunnen verspreiden. Bij dijbeenwonden kiezen de mieren in het lab daarom haast altijd voor amputatie, en dat werkt behoorlijk goed. Toch krijgen lager gelegen wonden nooit een amputatiebehandeling.

Vermoedelijk komt dit doordat infecties vanuit laaggelegen wonden veel gemakkelijker naar de rest van het lichaam verspreiden, stellen de onderzoekers. De mieren zijn zo’n 40 minuten bezig met een amputatie, en hebben ook tijd nodig om de gewonde nestgenoot op te merken. Voor een lage wond heeft amputatie dan simpelweg geen zin meer; infecties zijn al verspreid. De enige optie is dan om de wond zo schoon mogelijk te houden. Als de onderzoekers zelf mierenledematen amputeren is dat bij lage wonden enkel effectief als de amputatie onmiddellijk na de verwonding plaatsvindt, terwijl ze bij dijbeenwonden ook rustig een uur kunnen wachten.

Micro-CT-scans geven een mogelijke verklaring voor dat verschil. In het dijbeen zit veel meer spierweefsel dan lager op de poot. Een dijbeenwond vertraagt daardoor vermoedelijk het rondpompen van hemolymfe (insecten-‘bloed’). Bij lagere wonden gebeurt dat niet, zodat infecties gemakkelijk naar de rest van het lichaam verspreiden.