Een afbeelding met nepfossielen van spinnen (inclusief webben) die Beringer in 1726 publiceerde en het holotype van de reuzensalamander die Scheuchzer rond dezelfde tijd aanzag voor een ‘verdronken zondaar tijdens de zondvloed’. Bron: LITHOGRAPHIAE WIRCEBURGENSIS, J.B.A. BERINGER, 1726 & TEYLERS MUSEUM

Paleobioloog Jelle Reumer illustreert gedreven en geestig de omslagen in het denken over fossielen aan de hand van Haarlemse relikwieën: van Archaeopteryx tot ‘Zondvloedmens’.

‘Wat dacht de nieuwgierige mens in de 18de eeuw en latere eeuwen bij het zien van een versteende schelp of een reusachtig kakement? (...) We zouden het ‘de ontdekking van het fossiel’ kunnen noemen, dat langzaam opkomende besef dat fossielen overblijfselen zijn van organismen die ooit hebben geleefd, lang geleden, in een omgeving die er nu niet meer is’, schrijft paleobioloog Jelle Reumer in de proloog van De reuzensalamander. Hierin gidst de Utrechtse emeritus hoogleraar vertebratenpaleontologie zijn lezers behendig en scherpzinnig langs de geschiedenis en rafelrandjes van fossielen en het bijbehorende wetenschapsgebied: de paleontologie. Een omvangrijk onderwerp dat Reumer behapbaar maakt door de collectie van Teylersmuseum in Haarlem als leidraad te nemen. Het boek is opgedragen aan oud-honorair conservator John de Vos, die Utrechtse studenten wegwijs maakte in de kleurrijke geschiedenis van de paleontologie door ze op sleeptouw te nemen langs de fossielen en bibliotheek van Teylers.

De reuzensalamander is het resultaat van een afspraak die De Vos en Reumer in 2012 maakten: ‘ik ga zitten vertellen en jij gaat zitten schrijven’. Het is een biografie van de paleontologie en eerbetoon aan het Teylersmuseum, haar bijzondere collectie fossielen, de mensen die ernaar keken en de plaatsen waar ze gevonden zijn. Smeuïge verhalen over nepfossielen of lügensteine uit Würzburg, de ‘zondvloedmens’ Homo diluvii testis uit Öhningen, de gestolen mosasaurus uit Maastricht, de herontdekte Archaeopteryx uit het Altmühltal en de omstreden Pithecanthropus (nu: Homo) erectus van Java. Voor veel paleobiologen misschien bekende kost, maar Reumer voorziet deze fossielen van kritische kanttekeningen, dist – soms wel tot in verregaande details – minder bekende aspecten op van hun ontdekkers of vindplaatsen en plaatst de vondsten en interpretaties in historisch perspectief.

Zo markeren de bijna vijfhonderd nepfossielen (lügensteine) van vissen, parende kikkers tot Hebreeuwse letters, waarover hofarts Johann Beringer uit Würzburg in 1726 trots publiceerde, de toenmalige opvatting dat fossielen spontane vormsels van de natuur waren. Dat de tamelijk arrogante Beringer een slachtoffer was van een grap van studenten of collega’s vindt Reumer vanwege het aantal vervalste fossielen niet geloofwaardig. Hij houdt het op een uit de hand gelopen poging van Beringer om zichzelf en Würzburg op de kaart te zetten in de hoop dat de fossielen ‘zijn stad evenveel roem zouden verlenen als het zoete druivensap’.

Het boek is rijk gedocumenteerd en prachtig geïllustreerd. Het voert de lezer natuurlijk ook langs het bijzonder verhaal van Homo diluvii testis – ‘Teylers paleontologische Mona Lisa ’ – die de gerenommeerde hoogleraar en stadarts Johann Scheuchzer in Zürich eveneens rond 1726 als bewijs presenteerde van een verdronken zondaar tijdens de zondvloed. Dat betekent een paradigmawisseling: fossielen zijn restanten van de Bijbelse zondvloed. Het was de Franse anatoom George Cuvier die in 1811 ‘de beklagenswaardige verdronkene omtoverde tot een uitgestorven reuzensalamander’ (nu: Andrias scheuchzeri). ‘Een paradigmatische gedaanteverwisseling’, waarvan het holotype zich nog altijd in Haarlem bevindt. Het boek schreeuwt haast om een (hernieuwd) bezoek aan dit museum dat zelf haast een fossiel is. ‘Mijn verhaal over de ontdekking van en het denken over fossielen ligt er in de oude eikenhouten vitrines uitgestald.’

DE REUZENSALAMANDER – EEN GESCHIEDENIS VAN DE PALEONTOLOGIE - Jelle Reumer
Hardback, 414 pagina’s, 35 euro