De introductieweek voor studenten in Utrecht (hier nog in Tivoli) zal er dit jaar anders uitzien dan voorheen.

 

Het is hard werken, maar het onderwijs voor aanstaande eerstejaarsbiologiestudenten, grotendeels online, komt inhoudelijk wel voor elkaar. Sociale binding wordt moeilijker.

 

De start van het nieuwe studiejaar komt naderbij, en hoewel de coronamaatregelen versoepeld zijn, is alles anders dan normaal. Grootste probleem is de introductie van de aanstaande eerstejaars, die elkaar, de docenten, de gebouwen, de universiteit en vaak ook de stad waar ze gaan studeren moeten leren kennen. De biologieopleidingen zijn hard bezig om er het beste van te maken, vertellen de opleidingsdirecteuren biologie van de Universiteit Utrecht, waar ze meer dan 300 eerstejaars verwachten, van de Radboud Universiteit (RU) in Nijmegen, met naar schatting 150 eerstejaars, en van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), waar ongeveer 40 eerstejaars zullen aanschuiven. ‘Het aantal is bij ons vrij onzeker, omdat de bachelor Engelstalig is en een groeiend aantal buitenlandse studenten trekt. Het is afwachten hoeveel er daarvan straks daadwerkelijk komen’, zegt opleidingsdirecteur Hans de Kroon van de RU.

 

Warm bad
‘Veel onderwijs zal online gaan. Het grootste minpunt daarvan is dat groepsvorming onder nieuwe studenten achterblijft’, zegt opleidingsdirecteur Holger Lill van de VU. ‘Sociale binding aan het begin van de studie is belangrijk, maar juist dat is nu lastiger te realiseren’, beaamt Ton Peeters, opleidingsdirecteur in Utrecht. ‘We proberen alle studenten tenminste een dag per week in kleine groepen op de campus te hebben.’ In Nijmegen denken ze aan een of twee dagen op de campus per week. De Kroon: ‘We zullen kleine groepen vormen van eerstejaars die gezamenlijk onderwijs krijgen en sociale activiteiten kunnen ondernemen. Zo willen we de nieuwe studenten toch een warm bad bieden.’

 

Ook voor de docenten is de beperking van het directe contact een gemis. De Kroon: ‘Je wilt als docent elke student een keer recht in de ogen kunnen kijken. Als ik college geef voor een zaal, gaat de helft van mijn aandacht uit naar de inhoud, de andere helft naar de studenten.’ Lill zegt: ‘Ik hou er niet van om tegen de camera te praten. Dan voel ik niet hoe het overkomt wat ik vertel.’


Werkgroepen
Toch is de inzet om volwaardige cursussen te geven, zij het met minder contacturen. De bestaande programma’s worden niet omgegooid, de eerstejaars beginnen met dezelfde vakken als andere jaren. In Utrecht zijn dat een cursus moleculaire biologie en een cursus evolutie en biodiversiteit. Peeters: ‘Moleculaire biologie heeft geen practicum. De bedoeling is dat studenten, meer dan anders, de stof thuis voorbereiden en vervolgens online in werkgroepen behandelen. Evolutie en biodiversiteit is wat traditioneler, met colleges, werkcolleges en practica. Voor die practica komen studenten naar de campus.’

 

In Nijmegen staat als eerste statistiek op het programma, tegelijk met ‘echte’ biologische vakken over plant- en dierontwikkeling. ‘Wij hebben hulptroepen om het onderwijs om te vormen’, vertelt De Kroon. ‘Een groep onderwijsondersteuners helpt docenten met online materiaal, interactieve werkvormen en instructies voor het gebruik daarvan. Practicumbegeleiders en onderwijsvernieuwers waren er al en denken nu hard mee. Ze benaderen alle docenten individueel, ze leveren echt maatwerk.’ Er zijn al goede ervaringen: ‘Studenten gaan actiever met de stof aan de slag. Zo loopt nu een veldcursus biodiversiteit voor de huidige eerstejaars en die is aardig gelukt. Er zijn filmpjes en opdrachten om naar buiten te gaan, materiaal te verzamelen en te rapporteren. Dat vraagt meer activiteit van studenten dan met een gezamenlijke excursie meelopen.’

 

Tools
Aan de VU trappen eerstejaarsbiologen af met een cursus bouwstenen en een cursus genetica en genomics. ‘De cursus bouwstenen beslaat biochemie en moleculaire genetica. Van die cursus is ongeveer 30 procent practicum. Daarvoor moeten studenten op de campus zijn’, vertelt Lill. ‘We trekken er deze keer extra student-assistenten voor aan.’ Ook hier waren docenten al nieuwe werkvormen aan het ontwikkelen. Lill: ‘We hebben tools voor practica die het leerproces van studenten ondersteunen en hen motiveren tot nadenken. Het blijkt een verrijking. Er zijn afgelopen maanden mooie onderdelen gemaakt die we zeker blijven gebruiken. En wat we voor het nieuwe jaar gaan bedenken, zal ook voor toekomstig gebruik geschikt zijn. Eigenlijk komen we er qua onderwijs beter uit dan we erin gingen.’